NATUURLEXICON


Velduil

Asio flammeus


De Velduil Asio flammeus is een middelgrote uil met een lengte tot 37 cm. Deze vogel bewoont open landschappen, toendra’s, moerassen en moerassige plaatsen.

Hij wordt gekenmerkt door een kleine ronde kop, donkere polsvlekken, korte oorpluimen, gele ogen, brede staartbanden, lange afgeronde vleugels en een donkere voorzijde. Het verenkleed is geelbruin en beigewit en zwaar gestreept.  

De roep van het vrouwtje klinkt als “sjeh-ef”. De uil zingt in de vlucht. Deze zang bestaat uit een snelle reeks van 6 tot 20 diepe noten “uh-uh-uh…”. Hij klapt daarbij met de vleugels.

Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit kleine zoogdieren, waarbij de Veldmuis Microtus arvalis (belangrijkste prooidier) en Aardmuis Microtus agrestis een grote plaats innemen. Het aantal Velduilen hangt sterk samen met het aanbod van deze muizen in het leefgebied.

De prooien worden overwegend overdag of ’s avonds gevangen.

De Velduil zit vaak op de grond.

Hij maakt als enige uilensoort een nest van allerlei plantendelen in een kuiltje op de grond, in graslanden, in het riet of onder struikgewas.

Het vrouwtje legt in april-mei 4 tot 7 eieren en broedt ze zelf uit. Het mannetje voedert eerst het broedend vrouwtje en later de jongen. Het mannetje dropt vaak de gevangen prooien op bepaalde (vaste) plaatsen, waar ze later worden opgehaald door het broedende vrouwtje.

De Velduil is in Vlaanderen een stand- of trekvogel. Dit zal afhankelijk zijn van het voedselaanbod. Deze soort trekt soms ver weg naar tropisch Afrika en Zuid-Azië. Het is bij ons een zeldzame en onregelmatige broedvogel. Als wintergast is hij iets talrijker.

In ons agrarisch gebied zijn er vrijwel geen broedkansen meer voor deze vogel. In uitgestrekte blootgelegde open natuurgebieden kunnen er wel vogels tot broeden overgaan.

Deze vogel broedt vooral in open, enigszins natte terreinen met weinig of geen boomgroei, zoals duinen, heidevelden, hoogvenen, moerassen, drooggevallen polders, schorren, uiterwaarden en natte, ruige graslanden. De vogel houdt van grote, open polder- en valleigebieden met weinig of geen bebouwing, wegen en opgaande elementen zoals bomenrijen en hagen. Openheid en rust genieten de voorkeur van deze vogel.

Heide- en hoogveengebieden zijn meestal ongeschikt geworden door verbossing, verdroging en voedselgebrek op intensief gebruikte omringende cultuurgronden.

In duingebieden zijn de broedkansen ook geslonken door de verruiging van vegetaties, waardoor de prooien zijn verminderd of minder goed bereikbaar zijn geworden.

De afname van grote graslandgebieden, onder meer als gevolg van de omzetting in akkerland, die vaak nog gepaard gaat met een verlaging van de grondwaterstand, betekent een bedreiging voor deze soort.

Intensieve landbouw zorgt voor een grote druk op de Veldmuis, het belangrijkste prooidier. Het aantal Velduilen kan, zowel in broed- als overwinteringsgebieden, sterk variëren naargelang de beschikbaarheid van prooidieren.   

Maaien in graslandgebieden en branden van riet kunnen legsels doen verloren gaan. Maaiactiviteiten uitstellen of grasvelden vooraf inspecteren op broedgevallen kan legsels redden.

 

Home