NATUURLEXICON


Venglazenmaker

Aeshna juncea


De Venglazenmaker Aeshna juncea heeft een vleugelspanning tot 10 cm en komt van juni tot oktober voor bij vennen en hoogveen op de zandgronden, maar niet in duinen. De soort heeft een voorkeur voor voedselarme vennen of oligotrofe wateren. De voortplantingswateren worden gekenmerkt door de aanwezigheid van Veenmos-soorten Sphagnum species, verschillende Zegge-soorten Carex species, Veenpluis Eriophorum angustifolium en Rus-soorten Juncus species.

Het mannetje heeft een zwart achterlijf met grotere blauwe vlekken en smalle, gelige dwarsbanden. Bij het vrouwtje is het achterlijf zwart met groene vlekken.

De nimf ontwikkelt zich gedurende twee jaar in het water. Meestal gebeurt de gedaanteverwisseling tussen juni en augustus. Kort na zonsopgang kruipt de nimf langs de stengel van een waterplant omhoog tot een twintigtal cm boven de waterspiegel. Ze verankert zich stevig met de poten aan de stengel en wringt zich uit de nimfale huid (het exuvium).

De vleugels worden als het ware “opgepompt”. Na ongeveer anderhalf uur kan de imago de eerste vlucht maken. De kleur is aanvankelijk bleekgroen, maar na enkele dagen heeft het dier de typische kleuren van de imago.

De Venglazenmaker is de laatste jaren afgenomen in Vlaanderen en Nederland, mogelijks als gevolg van de klimaatverandering.

Vermesting van vennen kan ook een bedreiging vormen.   

Home