NATUURLEXICON


Vissen


De vissen behoren tot de gewervelde dieren. Vissen hebben een gestroomlijnd spoelvormig lichaam. Ze zijn koudbloedig en bezitten meestal een huid met schubben. Vissen hebben verschillende vinnen. De 2 gepaarde vinnen van vissen zijn vergelijkbaar met de ledematen van de andere gewervelde dieren. De ademhaling geschiedt met behulp van kieuwen.

Vissen leggen eieren zonder schaal, zijn eilevendbarend of levendbarend. Ze leven, behalve een enkele uitzondering, permanent in het water. Er zijn zowel standvissen als trekvissen, die tussen de paai- en voedselplaatsen soms grote afstanden afleggen. Bijna alle vissen leven van dierlijk voedsel. Sommige vissen voeden zich met planten of zijn parasitair (de prikken).  

De zoetwatervissen in Vlaanderen en Nederland hebben vooral sedert de tweede helft van de vorige eeuw sterk te lijden onder de degradatie van het milieu, zoals een verslechterde waterkwaliteit, eutrofiëring, het rechttrekken van rivieren en de aanleg van kunstwerken.

Door het toenemend verlies aan geschikte leefgebieden raakten reeds verschillende soorten bedreigd en populaties geïsoleerd, met een mogelijk verlies aan genetische diversiteit en bijgevolg een verhoogde kans op uitsterven.

Genetische diversiteit bepaalt namelijk de mogelijkheid van een individu om te evolueren, wat toelaat te reageren op veranderingen in selectie-omstandigheden zoals extreme klimaatsverandering, ziekten en parasieten

Naast de algemene verloedering van het milieu, vormen (over)bevissing en het uitzetten van vis belangrijke bedreigingen voor de genetische diversiteit van vispopulaties. Onder verloedering van het milieu verstaat men zowel rechtstreekse, fysische vernieling van de habitat (zoals de aanleg van dammen en het kanaliseren van beddingen) als indirecte degradatie ondermeer ten gevolge van pollutie (zoals de verzuring van het milieu).

Pollutie bepaalt in grote mate de waterkwaliteit en kan tot op grote afstand nefast zijn. Veranderingen in de soortensamenstelling (zoals de invasie van exoten en het uitsterven van samenlevende soorten) worden ook als degradatie van het milieu beschouwd.

Overbevissing veroorzaakt een vermindering van de genetische diversiteit door een vermindering van de populatiegrootte en het daaropvolgend gevaar voor inteelt. Het uitzetten van vis, afkomstig van kwekerijen of van vreemde populaties, wordt als een efficiënte manier beschouwd om natuurlijke populaties in stand te houden, maar heeft vaak een tegenovergestelde resultaat. De lokale ‘wilde’ genenpoel komt in de verdrukking door de genenpoel van de massaal uitgezette vis. Een andere mogelijke oorzaak is de verhoogde kans op ziekten of parasieten voor de natuurlijke populatie terwijl de kweekpopulatie er juist resistent tegen is. Hierdoor is het van belang om lokale populaties te gebruiken als broedstock en de oorsprong van uitgezette vis op te volgen.

Roofvissen vormen een speciale categorie in de zoetwaterfauna, vermits ze een hoog trofisch niveau bezetten en over het algemeen kleinere populaties in stand houden. Densiteitsafhankelijke effecten spelen een belangrijke rol bij het natuurbehoud. Toppredatoren zijn van belang op ecosysteem niveau, vermits piscivore vissen de ecologische kwaliteit van wateren kunnen verbeteren. Toppredatoren vereisen welbepaalde ecologische randvoorwaarden, zoals voldoende afgeschermde oeverzones voor reproductie, een goede waterkwaliteit en voldoende migratiemogelijkheid.

Er bestaat reeds een ellenlange lijst van milieugevaarlijke stoffen die schadelijk tot zeer schadelijk zijn voor vissen.

Het houtconserveringsmiddel creosootolie, die PAK’s bevat, is zeer schadelijk voor vissen. Een ander berucht fungicide, TBT (Tributyltinoxide), een schimmel- en algenbestrijdingsmiddel is zeer giftig voor vissen. Ook Trifenyltinverbindingen, die sterk verwant zijn aan TBT, zijn eveneens voor vissen zeer giftige fungiciden, die aangewend worden bij de aardappelziektebestrijding en bij de productie van kledij. Er reeds reeds resten van deze verbindingen aangetroffen in Baarzen Perca fluviatilis.  

Ook het fungicide Pentachloorfenol (PCP) en Creosootolie, die PAK’s bevat, zijn giftig voor vissen.

Paraquat is een voor vissen zeer giftig herbicide.

Insecticiden zoals Aldrin, Endosulfan, Dichloorvos, Dieldrin en Chloordaan komen in het oppervlaktewater terecht en zijn zeer schadelijk voor vissen. Veel stoffen komen ook terecht in het drinkwater. Enkele stoffen hebben de eigenschap dat ze de vrouwelijke hormonen in het lichaam (ook bij de mens) doen stijgen, waardoor de vruchtbaarheid afneemt.

Ook DDT kan het hormonale stelsel ondermijnen. Zo is bij Regenboogforellen Oncorhynchus mykiss in Groot-Brittannië vastgesteld dat het alleen de mannetjes zijn die eitjes leggen. DDT wordt nu nog steeds in Afrika als insecticide gebruikt. Het anti-muggenmiddel dimethylftalaat is zeer giftig voor vissen.

Bij drift met insecticiden kunnen vissen in nabijgelegen vijvers onmiddellijk afsterven.   

Ook bestanddelen van detergenten beïnvloeden de hormoonhuishouding. Onderzoek in Engeland wees uit dat mannelijke vissen rond lozingspunten van afvalwaterzuiveringsinstallaties “vervrouwelijken” door de aanwezigheid van nonylfenol, een afbraakproduct van een grote groep industriële detergenten. Proeven wezen uit dat lage concentraties nonylfenol al een verstoring van de voortplanting konden veroorzaken.

Ethinyloestradiol, een stof die in “de pil” voorkomt, komt via de menselijke urine in de riolen terecht. In waterzuiveringsinstallaties wordt dit product zeer beperkt afgebroken, waardoor het in het oppervlaktewater terechtkomt. Minder dan 1 miljardste van een gram per liter van deze stof kan al een negatief effect veroorzaken bij vissen. Er werd in 2003 geschat dat dagelijks 50 gram van dit product in het milieu terechtkomt. Reed in de jaren 1980 werd een vervrouwelijking vastgesteld bij vissen die in de buurt van waterzuiveringsinstallaties zwemmen. Mannelijke vissen produceren een eiwit (vitellogenine = VTG) dat in normale omstandigheden enkel door vrouwtjes wordt aangemaakt.

Hormoonverstoorders zorgen ervoor dat mannelijk vissen eicellen in hun zaadbalweefsel produceren, waardoor de voortplanting ontregeld wordt.

De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) voerde van begin 2006 tot midden 2007 een onderzoek naar de ecologische effecten van hormoonverstoring. Bij gevangen mannelijke Blankvoorns Rutilus rutilus werd VTG gemeten in het bloed. Ongeveer de helft van de Blankvoorns bleken in hun mannelijke geslachtsorganen ook eicellen aan te maken. Deze mannetjes vertonen dus duidelijke tekenen van vervrouwelijking. Wellicht zorgen bepaalde stoffen of een cocktail van deze stoffen die effecten. Op vrijwel alle 36 bemonsterde plaatsen verspreid over heel Vlaanderen bleek er sprake van een verhoogde oestrogene activiteit. Een conclusie van het onderzoek was dat hormoonverstorende stoffen ruin verspreid zijn in onze oppervlaktewateren. Bepaalde exotische vissen kunnen in stress-situaties van geslacht veranderen, maar de Blankvoorn staat erom bekend dat hij zelfs in de meest nare situaties niet van geslacht verandert.

Hormoonverstorende stoffen zijn tributyltin, sommige chemische bestrijdingsmiddelen, bepaalde gebromeerde vlamvertragers en dioxines. Anno 2007 beschikt men op Europees niveau over een lijst van 265 stoffen waarvan bewezen is dat ze een effect kunnen hebben op het hormoonsysteem. Bij de mens kan de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen leiden tot aandoeningen zoals ovariële faling, borstkanker, teelbalkanker, prostaatkanker en onvruchtbaarheid.

De bronnen van de hormoonverstorende stoffen zijn zowel de industrie, de landbouw en de huishoudens.

Pieklozingen van afvalwater met veel organisch materiaal en dus een hoog zuurstofverbruik, kunnen in relatief gezonde waterlopen leiden tot een plotselinge vissterfte, zelfs van de meest resistente soorten zoals de Driedoornige Stekelbaars Gasterosteus aculeatus. Voor vissen geldt namelijk dat het zuurstofgehalte meer dan 4 mg zuurstof per liter moet bedragen. Bij lagere gehaltes komt vissterfte voor, vooral ’s zomers, omdat de oplosbaarheid van zuurstof namelijk daalt bij een stijging van de temperatuur. In wateren met een sterke eutrofiëring kunnen bij een ammonium-gehalte van 5 mg per liter, een zuurtegraad van 8 tot 8,5 en een temperatuur van 20 °C ammoniakwaarden van 0,2 tot 0,6 mg per liter gevormd worden, die voor vrijwel alle vissoorten gewoon dodelijk  zijn.

Bij vissen gebeurt er in de lever en de nieren een bio-accumulatie van zware metalen, vooral van cadmium en lood. Zalmachtigen en stekelbaarzen zijn extra gevoelig voor cadmium.

Aluminium belemmert het functioneren van de ademhalingsorganen van vissen (vissterfte).

Bij onderzoek door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer in 2000 werden volgende stoffen in Paling aangetroffen: PCB’s (1OO X de normwaarde), zware metalen (cadmium, lood) en de bestrijdingsmiddelen Lindaan en DDT.

Door verzuring vermindert het vermogen van vissen om met hun kieuwen zuurstof uit het water op te nemen. De productie neemt af en de ontwikkeling van het jonge broed wordt geremd. Volwassen vissen worden gevoeliger voor schimmelinfecties.

Nitraten en fosfaten zorgen voor eutrofiëring (te voedselrijk worden) van het water. Eén van de gevolgen van deze vermesting is een daling van het zuurstofgehalte. Voor vissen is zuurstof van groot belang. Niet alleen voor de overleving van de vissen, maar ook voor de beluchting van eieren op de bodem van de waterloop. Er moet zo’n 8 mg zuurstof per liter water opgelost zijn.   

Fosfaten zorgen ervoor dat de huid van vissen langzaam maar zeker waterdoorlaatbaar wordt, hetgeen betekent dat de giftige stoffen, zoals kwik, door de dieren worden opgenomen.  

Vermest water is voedselrijk en sterk vertroebeld. Een aantal tolerante soorten ( zoals Brasem, Riviergrondel en Bermpje) profiteren hier in zekere zin van. Andere soorten (zoals Rivierdonderpad en Serpeling) zijn veel gevoeliger, sterker geïsoleerd en daardoor ook ernstiger bedreigd.

De Brasem Abramis brama woelt de bodem om, zodat het zicht nog meer wordt belemmerd voor de natuurlijke vijanden, zoals de Snoek Esox lucius, die op het zicht jaagt.   

Wanneer de vermesting van het oppervlaktewater afneemt, zoals de productie van het visvoedsel en het aantal troebele wateren verminderen, zodat ook de brasemstand opnieuw zal verminderen.  

Vooral eieren en jonge vissen zijn het kwetsbaarst ten aanzien van vermesting.

Versnippering is een milieuverstoring die een zeer grote impact heeft op vissen.

Vissen migreren van de ene plaats naar de andere om een optimale biotoop op te zoeken om te groeien, voedsel te zoeken, te schuilen, te overleven en zich voort te planten. Zo trekken bijvoorbeeld glasaaltjes, dit zijn kleine Palingen Anguilla anguilla vanuit zee de rivieren op.

Vissoorten die vanuit zee de rivieren optrekken om er te paaien noemt men anadrome vissen. Diadrome vissen zijn soorten die in omgekeerde richting migreren. Voor de Rivierprik Lampetra fluviatilis betekenen stuwen, die de weg naar zee afsluiten, een barrière om hun levenscyclus te voltooien.  

Vissen moeten ook kunnen vluchten voor predatoren of tijdelijk ongunstige omstandigheden, zoals vervuiling.

Vismigratie is een complex gedrag dat afhankelijk is van de soort en van het levensstadium van de vis.

Op de meeste waterlopen wordt de vrije beweging van vissen beperkt door de aanwezigheid van allerhande hindernissen zoals stuwen, molenraden, sluizen, duikers, terugslagkleppen. Ook vervuiling zorgt voor isolatie van populaties.

De beken en rivieren zijn in een keurslijf gewrongen door rechttrekking en indijking, in stukken gehakt door hindernissen en bovendien vervuild. De versnippering van de waterlopen heeft er, samen met de slechte habitatkwaliteit en de vervuiling, voor gezorgd dat vele soorten zeldzaam zijn geworden of zelfs uitgestorven.

Vissen kunnen de paaigebieden, schuilplaatsen en voedselrijke gebieden niet bereiken. We krijgen een verschuiving van stroomminnende soorten (zoals Barbeel en Kopvoorn) naar soorten van traagstromende wateren (zoals Baars, Blankvoorn en Brasem).

Geïsoleerde populaties kampen met problemen van inteelt waardoor de overlevingskansen sterk verlaagd worden.  

Commerciële visvijvers hebben onnatuurlijk hoge vispopulaties en zijn vaak sterk ecologisch verstoord.

De aanleg van dijken leidt tot afsluiting van rivierarmen.

Ook waterkrachtcentrales zorgen door de schoepen van de turbines voor problemen bij de vissen. Deze centrales zorgen voor drukverschillen en voor migratieproblemen bij vissen en zouden enkel op kanalen mogen worden gebouwd.

Verbindingen tussen bijvoorbeeld vijvers en beken kunnen wel tot gevolg hebben dat exoten zoals bijvoorbeeld de Zonnebaars Lepomis gibbosus zich gemakkelijker verspreiden.

Sluizen, stuwen en dammen kunnen overbrugd worden door allerlei vormen van vispassages zoals bekkentrappen, aalgoten, vissluizen, vistrappen met keien en visliften om de migratie van vissen mogelijk te maken. Er moeten waar nodig zijbeken en nevengeulen worden aangelegd. Stroomminnende vissen (Barbeel, Riviergrondel, Winde, Serpeling) profiteren van maatregelen die op verschillende plaatsen worden genomen tegen overstromingsgevaar van de grote rivieren. Nieuw aangelegde nevengeulen worden dankbaar door deze vissen benut als brongebied.

Het Schelde-estuarium bevat een volledige gradiënt van zout naar zoet. Dit betekent voor de vissen een enorme biodiversiteit. De vervuiling echter met nitraten en fosfaten is nog groot. Het wegwerken van migratiebarrières naar stroomopwaartse gebieden en naar geschikte paaigebieden zou verschillende vissoorten helpen om hun levenscyclus te vervolledigen.

De oevers van waterlopen moeten zo natuurlijk mogelijk worden ingericht zodat er zich waterplanten kunnen ontwikkelen. Deze waterplanten zorgen voor een toename aan organismen in het water en bieden een paaiplaats voor de vissen en een schuilplaats voor het visbroed.

Ondergelopen gebieden zijn een ideale paaiplaats voor vissen. De temperatuur van het ondiepe water stijgt snel: micro-organismen, eieren en jonge vissen kunnen zich dan goed ontwikkelen.  

Gebieden waarin een vergroting van de veiligheid tegen overstromingen is gekoppeld aan een herstel van de natuurlijke uiterwaarden, leveren een belangrijke bijdrage aan het herstel van de visgemeenschappen. Nevengeulen zijn gunstig voor stroomminnende soorten.

In beeklopen moet er een grote variatie zijn in waterdiepte, stroomsnelheid en bodemsamenstelling. Kanaliseren is negatief.

Mariene reservaten, zoals dit binnen het Zeebrugse Vogelrichtlijngebied, zijn een waardevol instrument in de bescherming van het zeeleven en een soort tankstation voor tanende visbestanden. Gezonde vispopulaties zijn afhankelijk van een gezonde zee.

Vroeger werd er gevist op een manier die geen merkbare invloed had op het ecosysteem. Nu wordt de visstand bepaald door de visserij. Verschillende vissoorten zijn reeds verdwenen, andere zijn met uitsterven bedreigd.

De vis in de Noordzee wordt met moderne en effectieve visserijtechnieken sneller gevangen dan ze zich kan voortplanten. Zo zijn de populaties van de Kabeljauw Gadus morhua reeds sterk teruggelopen.

Bij de boomkorvisserij op de Noordzee woelen dikke stalen kettingen de zeebodem om. Het bodemleven wordt hierdoor ernstig verstoord. Deze visserij zorgt ook voor enorme bijvangsten. Krabben, zeesterren,  zee-egels, schelpdieren, zeevogels en zelfs zeezoogdieren worden dood of bijna dood terug in zee geworpen.  Bij de boomkorvisserij worden steeds én tong én schol gevangen. Wanneer het opgelegde qoutum voor één van die soorten reeds werd bereikt, worden beide soorten toch verder bevist. De soort die niet meer mag worden gevangen, wordt dan teruggeworpen, maar overleeft die vis dat maar zelden.  

Ook het andere bodemleven wordt ernstig verstoord door de grote netten die in de zeevisserij worden gebruikt.

De Snoekbaars Sander lucioperca is een soort waarop veelvuldig illegaal wordt gevist. Het is een jagende vis die het vooral heeft gemunt op witvis zoals bijvoorbeeld Brasem Abramis brama. Deze vissen eten watervlooien en watervlooien eten algen. Minder Snoekbaars betekent dus ook meer algen en meer Brasem.  Een explosieve stijging van de aantallen van Brasem, een vis die in de bodem woelt, zorgt op zijn beurt voor een nog grotere toename van de algengroei.    

Als gevolg van de aantasting van de ozonlaag ondervinden vissen schade door de verhoogde UV-B-straling. Vooral vissenembryo’s zijn gevoelig.

De klimaatverandering heeft ook een invloed op vissen.

Meer en meer wordt de Kleine Pieterman Echiichthys vipera aan onze kust gezien. Wanneer men met blote voeten op de stevige stekels trapt van dit visje, kan dit een allergie veroorzaken, een sterke zwelling en soms ook coma. Heet water is een remedie. Het gif (5-hydroxytriptamine) ontbindt bij 50 °C.

Het Noordzeewater is nochtans niet zo interessant voor dit visje, want hij jaagt op het oog en dit vereist enigszins helder water. Bovendien wordt de vis verstoord door baders zodat hij wegvlucht.

Ook de Ansjovis Engraulis encrasicolus rukt op naar de Noordzee.

In de oceanen gebeurt er een verschuiving van de zuidelijke zoöplanktonsoorten, dit zijn microscopische kleine zee-organismen, naar het noorden toe. De gematigde soorten worden weggeconcurreerd. Maar het zijn deze gematigde soorten die het belangrijkste voedsel vormen voor vissen als de Haring Clupea harengus en de Kabeljauw Gadus morhua.  

Deze laatste dreigt bij een verdere temperatuurstijging zelfs te verdwijnen uit het Kanaal. Hij plant zich alleen goed voort bij lage temperaturen.  

Hogere watertemperaturen leiden tot lagere concentraties zuurstof in het water, wat gevolgen heeft voor kleinere vissen en organismen, en voor de grotere vissoorten die zich hoger in de voedselketen bevinden.

Een van de gevolgen is dat soorten migreren naar gebieden waar het kouder is. Daardoor veroorzaken ze problemen voor soorten die daar al hun natuurlijke habitat hebben. Lagere visbestanden leiden ook tot voedselproblemen voor zeevogels die afhankelijk zijn van verse vis.   

De introductie van in- en uitheemse vissen (zie Exoten) door de mens wordt beschouwd als één van de grootste bedreigingen van aquatische ecosystemen en zorgt voor de afname van amfibieën wereldwijd.

Er zijn in Vlaanderen en Nederland al een aantal soorten gekend als exoot (onder meer Bruine Amerikaanse Dwergmeerval, Zonnebaars, Amerikaanse Hondvis, Blauwbandgrondel, Chinese Graskarper, Regenboogforel en Zwartbekgrondel).

Wanneer er ’s winters gedurende een lange tijd sneeuw op de ijslaag van vijvers blijft liggen, kunnen vooral grote vissen sterven door een gebrek aan zuurstof. Als er sneeuw op het ijs ligt, komt er te weinig licht in het water en stopt de fotosynthese. De ondergrens waarop vissen kunnen overleven verschilt per soort en levensstadium, maar ligt ongeveer bij 2 mg zuurstof per liter. Het zuurstoftekort treft vooral bodemwoelende vissen en deze laatste soorten kennen veelal een overpopulatie. Ze zijn wel geliefd bij hengelsporters. Op de volledige vispopulaties heeft de wintersterfte evenwel weinig invloed.

Om deze wintersterfte te voorkomen, kunnen er wakken worden gemaakt, of kan het ijs sneeuwvrij gemaakt worden. Het wak moet groot genoeg gemaakt worden, anders zwemmen alle vissen tegelijk richting het wak, en die beweging kost hen veel kostbare energie. Daar hebben ze zuurstof voor nodig. Een andere maatregel bestaat uit een verdieping van de bodem, en dit impliceert dus een baggering.  

De verbetering van de waterkwaliteit in beektrajecten zonder migratieobstructies heeft een duidelijke toename van het visbestand tot gevolg.

Noot

Wanneer men het over visbestanden heeft in onze wateren, wordt een nogal wetenschappelijke terminologie gehanteerd.

Stroomminnende vissen worden rheofiel genoemd. Zo heeft men partieel rheofiele (niet altijd stroomminnend) en obligaat rheofiele vissen (steeds stroomminnend). Een partieel rheofiele soort is bijvoorbeeld de Riviergrondel Gobio gobio.

Een obligaat rheofiele soort is het Bermpje Barbatula barbatula.

Soorten die stilstaand water verkiezen, worden limnofiel genoemd. Een voorbeeld is de Kleine Modderkruiper Cobitis taenia.

Soorten waarbij het hen weinig kan schelen of het water stilstaat of niet, worden eurytoop genoemd.

Plantminnende soorten worden fytofiel genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de Snoek Esox lucius en de Rietvoorn Scardinius erythrophthalmus.

Home