NATUURLEXICON


Vuursalamander

Salamandra salamandra


De Vuursalamander Salamandra salamandra  is de enige inheemse landsalamander in Vlaanderen. Bijna het hele jaar leeft deze soort op het land.  

Het is een merkwaardige salamander met gele vlekken en strepen. Hij meet 15 tot 20 cm. Mannetje en vrouwtje zijn gelijk getekend.

De zwart-gele kleurtekening is voor de roofvijanden een waarschuwing voor giftigheid.

Op de kop, net achter de ogen, liggen 2 uitpuilende oorklieren (paratoïden) en 2 opvallende rijen gifklieren lopen aan beide zijden van de rug door tot op de staart. De Vuursalamander scheidt bij ongewenste aanraking een vloeistof af uit de gifklieren. De vloeistof bevat verschillende verbindingen waaronder de alkaloïden samandarine, samandaridine en samanderon, die giftig zijn voor mens en dier. De afscheiding is zeer giftig voor gewervelden en veroorzaakt spiercontracties en een hoge bloeddruk.

Bij orale inname kan deze vloeistof bij de mens hallucinaties veroorzaken. De vloeistof kan hevige pijn veroorzaken wanneer ze in de ogen terechtkomt.     

Gevallen met zowel huisdieren als met dieren uit dierentuinen hebben aangetoond dat het eten van Vuursalamanders dodelijk kan zijn.

De Vuursalamander kan het gif uit de klieren persen en het zo naar een belager spuiten. Op die manier wordt een vijand reeds ontmoedigd vooraleer hij een beet toebrengt.

Wetenschappers vermoeden dat deze salamander giftiger wordt naarmate het dier ouder wordt.  

Hij komt vooral voor in oude, vochtige loofbossen (voornamelijk beuken- of eiken-haagbeukenbossen) die doorsneden worden met heldere, zuurstofrijke bronbeekjes in heuvelachtige gebieden. Deze soort houdt van open bosplekken.

De soort wordt weinig gezien. De meeste tijd wordt doorgebracht in ondergrondse schuilplaatsen. Vooral op zachte, vochtige nachten is hij actief.  

De eitjes ontwikkelen zich na de bevruchting in het lichaam van het vrouwtje. De al goed ontwikkelde larven worden in het water afgezet. Hiervoor verlaten de dieren hun schuilplaatsen op het land.

Helder, langzaamstromend en zuurstofrijk water wordt verkozen door het vrouwtje om er in het voorjaar 15 tot 50 larven af te zetten. Het vrouwtje trekt naar een geschikte waterbiotoop, kruipt met het achterlijf in het water en “baart” er de larven.

De Vuursalamander is een slechte zwemmer; er zijn gevallen gekend waarbij vrouwtjes verdronken nadat ze de eitjes hadden afgezet doordat ze in het water terechtkwamen.  

De periode waarin de larven worden afgezet loopt doorgaans van januari tot juni, met een piek in maart en april. De larven kunnen gedurende langere tijd in het lichaam worden opgehouden tot wanneer er zich geschikte omstandigheden voordoen.

Er kunnen dus ook nog in het najaar larven worden aangetroffen.  

De larven zijn donker, worden tot 6 cm lang en hebben een afgeronde staart. De gelige vlek aan de basis van elke poot is het belangrijkste kenmerk. Bij veroudering wordt het toekomstige vlekkenpatroon steeds duidelijker.   

De larven houden zich op tussen de oevervegetatie en onder bodemmateriaal, dus op plaatsen waar het water minder snel stroomt en waar dierlijk voedsel te vinden is. Het ruimen van de waterlopen op het moment dat er zich larven in het water bevinden, is uit den boze.

De larven verliezen na enige tijd hun kieuwen en gaan voorgoed aan land, behalve wanneer het gaat om vrouwtjes die om op hun beurt de larven af te zetten het water weer opzoeken.

De Vuursalamander is een nachtdier, dat zich overdag schuilhoudt op allerlei donkere, veilige plekjes, zoals holen, onder rottend hout, tussen boomwortels of onder stenen. Ook voor de winterrust worden dergelijke schuilplaatsen benut. Het voedsel bestaat uit wormen, insecten, kreeftachtigen en vooral naaktslakken. Vlokreeftjes vormen een belangrijke voedselbron voor de larven.

Voor deze soort is de aanwezigheid van visloze, beschaduwde bospoelen met koel en helder water in geschikte bosgebieden van essentieel belang. De poelen moeten geen of weinig waterplanten bevatten en klein en relatief ondiep zijn. Karrensporen die in verbinding staan met bronbeekjes kunnen betekenisvol zijn voor deze salamander.  

De poelen mogen periodiek droogvallen (na eind mei-half juni). Het droogvallen zorgt immers voor sterfte van eventuele predatoren zoals vissen.   

In bossen waar deze soort nog voorkomt, is het zaak om overmatige betreding, en dus verdichting, te voorkomen.

Andere bedreigingen zijn de versnippering, de verdroging en het wegvangen door terrariumhouders.

Een schimmelsoort die meereisde met salamanders uit Azië, namelijk Batrachochytrium salamandrivorans, kan deze salamander binnen 2 weken doden. Deze schimmel is ook dodelijk voor onze andere inheemse salamanders.

De salamander kan in de natuur 20 jaar oud worden.

Home