NATUURLEXICON


Weidegeelster

Gagea pratensis


De Weidegeelster Gagea pratensis groeit in graslanden, langs dijken en op rivierduinen, soms ook op kerkhoven, op een zandige tot licht kleiige grond. De soort houdt van een kalkhoudende, kleiige of zandige (kale) grond.

De Weidegeelster heeft, vergeleken met de Bosgeelster, slechts één grondstandig blad en ondergronds, naast de plantbol, nog 2 bijbolletjes. Het grondstandig blad steekt vaak een aanzienlijk deel boven de bloeiwijze uit.

Voordat de zomer aanbreekt, zijn de bloemen en de bladeren reeds weer verdwenen. Het is een vroege bloeier; de soort bloeit soms reeds in februari, maar meestal vanaf maart en april met gele bloemen. De bloeiwijze valt weinig op. Er staan 2 tot 6 bloemen per plant.  

Midden in de winter verschijnen de lancetvormige grijsblauwe bladeren. De bovenkant van deze bladeren is enigszins gevouwen. Het grondstandig blad is 7 mm breed; de hogere bladeren zijn slechts 2 mm breed.

De Weidegeelster is een zogenaamde stroomdalplant. Water zorgt voor de verspreiding. De plant is gebonden aan rivieren, maar heeft toch een voorkeur voor hoge plekken, zoals rivierduinen, dijken, vestingswerken en begraafplaatsen.

De plant vermeerdert zich vegetatief door middel van de vorming van naakte, knotsvormige bijbolletjes aan de peervormige bol. De bijbolletjes breken af en worden door het water, de mens, mollen en muizen verspreid. Het zaad dat wordt gevormd, blijkt onvruchtbaar te zijn. Het is vreemd dat het plantje toch bloeit. Er zijn vrijwel geen insecten op de Weidegeelster aan te treffen.

Maaien en begrazen begunstigen de soort. Schoffelen zorgt voor verspreiding. Mest (ook hondenpoep) verrijkt de groeiplaatsen van deze plant. Dijkverzwaringen en weguitbreidingen zijn wel nefast voor deze plant.


Home