NATUURLEXICON


Woekermier

Anergates atratulus


De Woekermier Anergates atratulus is een glansloze mier met een merkwaardige hoekige kop. Het vrouwtje is zwartbruin en heeft een diep ingedrukt zwart achterlijf. Het mannetje is bleek okergeel en heeft een bultig achterlijf.   Het is een obligaat parasitaire soort bij de Zwarte Zaadmier Tetramorium caespitum, alsook bij de Bruine Zaadmier Tetramorium atratulus.

Deze mier dringt een gastheernest binnen. Het Woekermiervrouwtje wordt door de werksters van de gastheersoort aan haar geur als koningin herkend, terwijl de eigen koningin vanaf dat moment verstoten of genegeerd wordt. Vervolgens produceert deze mier op 2 à 3 jaar tijd zoveel mogelijk nakomelingen. In een enkel nest kunnen wel tot 1.000 geslachtsdieren voorkomen met een sterk overwicht aan wijfjes. De eitjes leveren alleen vrouwtjes en mannetjes op, geen werksters. Aangezien er geen koningin van de gastheersoort meer aanwezig is die voor nieuw nageslacht zorgt, sterft de kolonie na een paar jaar uit door gebrek aan werksters. De Woekermier zelf brengt namelijk geen werksters voort (‘anergates‘ = zonder werkster) en is voor haar voortbestaan volledig afhankelijk van de zaadmieren. De mannetjes van de Woekermier blijven in het nest; de jonge vrouwtjes vliegen uit.

De Woekermier heeft geen echte bruidsvlucht. De mannetjes zijn ongevleugeld. De vrouwtjes zijn wel gevleugeld en kunnen na de paring al vliegend op zoek gaan naar een geschikte gastkolonie.

De soort verkiest zonnige, droge plekken, zoals droge heidegebieden en soms ook vochtige graslanden.  

De Woekermier is zeldzaam in Vlaanderen.

Een bedreiging voor deze soort is het verlies of de degradatie van open droge heide (en andere gelijkaardige vegetatietypen met hoge nestdichtheden van de gastheermieren) ten gevolge van gewijzigd beheer, in het bijzonder door het verschijnen van Berk-soorten, naaldbomen en Pijpenstrootje Molinia caerulea. Dit type vegetatie is weinig geschikt voor de robuuste nesten van de gastheersoorten. Herhaalde zomerbranden vormen een bijkomende bedreiging vermits voedselvoorraden (voornamelijk zaden) geleidelijk aan verdwijnen en de structurele diversiteit van de heidevegetatie verloren gaat. De diepe nesten van de gastheersoort kunnen vermoedelijk wel kleine winterbranden aan, indien deze als beheersvorm cyclisch worden toegepast (rotatie).

We merken hierbij op dat de Zwarte Zaadmier een snelle kolonisator is na een brand. De Woekermier is echter heel wat minder mobiel en kan de gastheersoort niet met dezelfde snelheid volgen. De andere gastheer, de Bruine Zaadmier is een soort van open, zeer warme habitats van allerlei aard op leem- en zandleembodems en nestelt vaak ook massaal in urbane omgevingen. Op leem- en zandleembodems verdringt deze soort haar zustersoort de Zwarte Zaadmier die gebonden is aan zandgronden. De Bruine Zaadmier heeft een duidelijke voorkeur voor stenige locaties zoals voetpaden, grindwegels en gazons.

Beschermingsmaatregelen zijn vooral gericht op het behoud van de gastheersoorten, en dit vooral op locaties waar vindplaatsen van de Woekermier bekend zijn (gezien de geringe mobiliteit van deze laatste). Een heidebeheer met gedeeltelijk maaien, branden en extensieve begrazing kan gunstig zijn. Een verruiging van open, zandige heide dient te worden tegengegaan. Het gebruik van brandgangen moet ongecontroleerde branden in de hand houden.

Home