NATUURLEXICON


Zoogdieren


De zoogdieren (Mammalia) vormen de hoogst ontwikkelde klasse van de Gewervelde Dieren. Bekende groepen zijn de insecteneters, de knaagdieren, de roofdieren, de walvissen, de even- en onevenhoevigen en de mens.

De meeste soorten zoogdieren zijn geheel bedekt met haren. De huid is rijk aan klieren. De ademhaling geschiedt door de longen en de lichaamstemperatuur is constant (warmbloedig).

De jongen ontwikkelen zich in de baarmoeder van het vrouwtjesdier. De jongen van zoogdieren worden veelal levend geboren. Na de geboorte worden ze gezoogd met melk uit de melkklieren. Veel belangrijke huisdieren van de mens behoren tot de zoogdieren. 

Bij de zoogdieren onderscheiden we volgende groepen:

Insecteneters (spitsmuizen, Egel, Mol)

Vleermuizen (gladneuzen en hoefijzerneuzen)

Knaagdieren (ware muizen (Grote Bosmuis, Bosmuis, Dwergmuis, Huismuis, Bruine Rat, Zwarte Rat), woelmuizen (Rosse Woelmuis, Aardmuis, Ondergrondse Woelmuis, Woelrat, Muskusrat en Veldmuis), beverratten, Hamster, slaapmuizen (Hazelmuis, Eikelmuis en Relmuis), eekhoorns (Rode Eekhoorn, Noord-Amerikaanse Grijze Eekhoorn, Aziatische Grondeekhoorn) en Bever)

Haasachtigen (Haas en Konijn)

Evenhoevigen: (herten (Ree, Edelhert, Damhert) en Wild Zwijn)

Zeehonden (Gewone Zeehond en Grijze Zeehond)

Walvisachtigen (Gewone Dolfijn, Noord-Atlantische Griend, Witsnuitdolfijn, Tuimelaar en Bruinvis)  

De vleesetende zoogdieren hebben meer te lijden onder de milieuverstoringen dan de plantenetende zoogdieren.

Een zogenaamd “mastjaar” heeft een grote invloed op verschillende van onze zoogdieren. Het is een jaar, waarin notendragende bomen een topproductie hebben. Van Beuken Fagus sylvatica bijvoorbeeld is bekend dat ze maar eens in de 4 of 5 jaar grote hoeveelheden beukennootjes laten vallen.  Ook Tamme Kastanjes Castanea sativa en Eik-soorten Quercus species produceren maar eens in zoveel tijd een mast. Bosmuizen, eekhoorns en Wilde Zwijnen Sus scrofa profiteren van zo’n topjaar door in de herfst een extra goede conditie op te bouwen en dat komt weer ten goede aan hun nakomelingschap het jaar daarop. Het voorkomen van veel eekhoorns is weer goed voor andere dieren (zoals Boommarters) en een overvloed aan bosmuizen heeft weer invloed op het aantal uilen dat geboren wordt. 

Spitsmuizen hebben een spitse snuit en een donkere kleur. Ze leven tussen de vegetatie in bossen en bermen, waar ze dagelijks hun eigen gewicht (ongeveer 10 g) aan insecten en spinnen eten. Ze laten regelmatig een ultrahoog gepiep horen.  

Een bijzondere groep onder de zoogdieren zijn ongetwijfeld de vleermuizen.

Ook de walvisachtigen vormen een bijzondere groep onder de zoogdieren.

Zoogdieren ondervinden hinder door de impact van milieugevaarlijke stoffen.

Bosmuizen met een verhoogde concentratie zware metalen in het lichaam vertoonden een duidelijk verlaagde hematocrietwaarde, een verhoogde genetische schade en een slechter functionerend immuunsysteem (onderzoek Universiteit Antwerpen).

Dassen voeden zich onder andere met Regenwormen Lumbricus terrestris. Deze wormen nemen zware metalen zoals cadmium op via de huid. Op die manier stapelt cadmium zich op in de nieren van deze dieren.

Veel jonge en volwassen vleermuizen sterven door de opstapeling van de gifstoffen die zich in de prooien bevinden. Insecten die door insecticiden vrijwel verlamd zijn vormen een gemakkelijke prooi voor vleermuizen.

Het carbamaat-insecticide methylisocyanaat is een direct longtoxische stof. Knaagdieren die met het insecticide in contact komen lijden onherstelbare schade aan de longen. De luchtwegen worden geblokkeerd en de zuurstofuitwisseling longen-bloed wordt ernstig bemoeilijkt.

In 1984 lekte 40 ton methylisocyanaat weg in Bhopal (India). Tot op vandaag lijden de mensen daar aan oog- en ademhalingsaandoeningen en er zijn nog steeds embryonale afwijkingen.

Strychnine is een chemisch bestrijdingsmiddel, dat voornamelijk gebruikt wordt tegen kleine zoogdieren, zoals muizen, ratten en mollen. Inname van amper 15 mg is voor de mens dodelijk. Bij inademing treedt er een verlamming van de ademhalingswegen op. Vaak wordt strychnine aangetroffen in lokazen bedoeld om roofvogels of Vossen Vulpes vulpes te vergiftigen.

Een andere muizen- en rattenbestrijdingsmiddel is thalliumsulfaat, dat de werking van het zenuwstelsel, de klieren en de stofwisseling verstoort en veel pijn veroorzaakt bij vergiftiging. Het is trouwens net als de meeste bestrijdingsmiddelen ook giftig voor andere soorten dan de doelsoort, zoals voor planten, vogels en ook de mens.

Aluminiumfosfide wordt in de vorm van pilletjes als bestrijdingsmiddel toegepast tegen Mollen Talpa europaea. Het is een ademhalingsgif, dat niet alleen onnodig wordt toegepast, maar ook een ernstige bodemverontreiniging veroorzaakt.  

Molybdeen wordt toegepast in staallegeringen, pigmenten, in de olieraffinage en bij de bereiding van roestwerende verf. Molybdeen vormt verbindingen met zuurstof, sulfide of nitraat. De uitstoot van molybdeen gebeurt door metallurgische bedrijven, olieraffinaderijen en kolengestookte elektriciteitscentrales. Ook bij afvalverbranding kan molybdeen vrijkomen. Runderen die likken van met molybdeenhoudende verf behandelde palen kunnen te grote hoeveelheden binnenkrijgen.

Molybdeen uit de lucht slaat neer op de bodem. Het wordt opgenomen door de planten, maar voor mensen die deze planten eten heeft dit geen gevolgen, doordat het met de excreties weer wordt uitgescheiden. Voor runderen, schapen en geiten ligt dit anders. Als het gehalte aan molybdeen meer bedraagt dan 5 mg per kilo, dan kunnen ze langzaam vergiftigd worden. Het molybdeen bindt zich met sulfide tot thiomolybdaat. Deze stof bindt zich met koper. Koper is echter een belangrijke stof in het lichaam. Een tekort aan koper leidt tot huidziekten, vermagering, groeivertraging en aandoeningen aan het skelet.        

Als gevolg van de ongebreidelde aanleg van verschillende wegen en het intensievere gebruik ervan, ontstaat het probleem van de versnippering en vindt er een duidelijke toename plaats van verkeersslachtoffers. Gerelateerd hieraan is de toename van recreatieactiviteiten met bijbehorende verstoring wat - al dan niet indirect - ook een verlies aan (geschikt) leefgebied tot gevolg heeft.

De Mol Talpa europaea is een algemeen verspreid zoogdier. Hij wordt op een leeftijd van ongeveer 9 weken en ongeveer in juli verstoten door de ouders en gaat bovengronds op zoek naar een eigen territorium. Die zoektocht houdt grote gevaren in, vooral als hij daarbij drukke verkeerswegen moet oversteken.

Als een Ree Capreolus capreolus een auto ziet naderen, heeft hij de slechte gewoonte te wachten tot deze vlakbij is, om dan in blinde paniek over de weg te vluchten. Er is een piek van verkeersslachtoffers in “reerijke” gebieden in juni en juli als jonge bokken worden verstoten aan het begin van hun tweede levensjaar. Meestal gebeuren de aanrijdingen bij ochtend- en avondschemering. Het plaatsen van waarschuwingsborden en het opleggen van snelheidsbeperkingen kan wellicht enigszins helpen. Reebokken verlaten omstreeks maart de groepen waarbij ze de winter doorbrachten. De bronsttijd valt eind juli en de eerste weken van augustus. In de herfst trekken dieren naar grotere boscomplexen. In de lente trekken ze in omgekeerde zin. Tijdens het foerageren maken Reeën gebruik van vaste oversteekplaatsen. Bosranden en veldbosjes moeten voldoende schuilplaatsen bieden. ermen worden best ook niet beplant met Eik-soorten Quercus species of Beuken Fagus sylvatica, het favoriete voedsel van Reeën. Reeën blijken ook aangetrokken te worden tot strooizout, dat natrium bevat. Ze eten dit omdat droge zandgronden te weinig natrium bevatten.

De Eekhoorn Sciurus vulgaris is een soort die op een bepaalde plaats lokaal kunnen verdwijnen, vooral uit geïsoleerde bossen en parken. Hij keert niet spontaan terug, omdat hij niet graag door open landschap trekt. Voor Eekhoorns kunnen eekhoornbruggen worden gemaakt. Een eekhoornbrug is een dik touw dat tussen 2 bomen over de weg wordt gespannen. Voor Eekhoorns is dit genoeg om veilig naar de overkant te komen.

Tunnels voor Dassen Meles meles worden ook gebruikt door andere dieren (zoals Vos, Konijn en Egel).  Ecoducten zijn met gras begroeide viaducten die dienen als oversteekplaats voor ondermeer zoogdieren. Ecoduikers zijn voorzien van een richel die de dieren kunnen gebruiken om langs het water de andere kant van een weg te bereiken.

Wildreflectoren (bedoeld voor Reeën of Vossen) doen de lichten van auto’s reflecteren in de richting van de bosrand.

De aantasting van de leefgebieden is in Vlaanderen en Nederland zo sterk dat we mogen stellen dat deze aantasting zonder twijfel een belangrijke oorzaak is voor de achteruitgang van veel soorten zoogdieren.

Moerasgebonden zoogdieren(zoals Bever, Otter, Bunzing, Waterspitsmuis, Meervleermuis, Rosse Vleermuis en Ruige Dwergvleermuis) komen in de problemen door het verlaagde grondwaterpeil. In de resterende natte gebieden is de kwaliteit van de leefgebieden afgenomen door een aan de wensen van de grondgebruikers en de bewoners aangepast grondwaterpeil.

Vooral door ruilverkavelingen zijn in het verleden veel kleinschalige landschappen veranderd in optimaal voor de landbouw ingerichte, grootschalige gebieden, waar nog slechts weinig ruimte is overgebleven voor zogenaamde nutteloze elementen zoals houtwallen, bomenrijen en bloemrijke akkerranden. Tegenwoordig worden deze kleine landschapselementen meer gewaardeerd, maar ook nu nog steeds worden dit soort elementen uit het landschap verwijderd, en dit nog steeds vanwege het feit dat ze het intensieve grondgebruik bemoeilijken.

Veel soorten zoogdieren (zoals Hazelmuis, Hamster, Ondergrondse Woelmuis en kleine marterachtigen) lijden hieronder.

Ook een soort als de Veldspitsmuis Crocidura leucodon, die gebonden is aan droge warme micromilieus met bloemrijke vegetaties gaat in aantal achteruit. Soorten die redelijk veel in het (rand)stedelijk gebied te vinden zijn (zoals Egel en Konijn) komen hierdoor momenteel ook in de verdrukking.

Een ondoordacht, onaangepast of gewoonweg slecht beheer is eveneens een belangrijke reden dat het slecht gaat met bepaalde soorten. Een voorbeeld is het verwijderen van braamstruwelen en ander struikgewas bij bosranden waarin Hazelmuizen Muscardinus avellanarius (zouden kunnen) leven. Dit vormt een zeer belangrijke bedreiging voor deze soort. Daarbij worden ook nesten verstoord of stuk gemaaid (inclusief de dieren zelf). Voor een diertje als de Hazelmuis is er te weinig variatie in de leeftijd en de diversiteit van bomen en struiken. De bossen zijn ook sterk versnipperd en het aantal kleine landschapselementen die verbindingen zouden moeten vormen, ontbreken veelal.

Bij veel beheerders van openbaar groen bestaat de neiging om alles 'netjes' te houden: geen bladhopen en takkenbossen laten liggen, geen overhoekjes met ruige vegetaties overlaten. Dit heeft als gevolg dat tal van zoogdiersoorten, zoals spits- en woelmuizen, kleine marterachtigen en Egels Erinaceus europaeus, geen of onvoldoende schuil- en overwinteringsplekken kunnen vinden.

Bij de inrichting en het beheer van zowel stedelijke als landelijke gebieden is het van groot belang dat er voldoende kennis aanwezig is over het (potentiële of actuele) voorkomen van zoogdieren en ook over een adequaat beheer voor deze zoogdieren.

De intensieve vis(meel)industrie heeft een enorme invloed op de voedselbeschikbaarheid voor zeezoogdieren.

Door optredend voedseltekort verplaatsen zeezoogdieren zich naar andere voedselgebieden. Daarnaast is bijvangst in vistuig directe oorzaak van een verhoogde mortaliteit, zoals bijvoorbeeld bij Bruinvissen Phocoena phocoena. De toename van de scheepvaart en de toenemende bouw van windmolenparken in zee vormen een (potentiële) bedreiging voor zeezoogdieren in hun leefomgeving.

Voor een deel van de soorten is met name het beschermen van de resterende natuurgebieden heel belangrijk. Die bescherming moet zich dan uiteraard niet beperken tot het fysieke beschermen van die gebieden maar ook betrekking hebben op een adequaat beheer. Ook het vergroten van de natuurgebieden door middel van natuurontwikkeling is een belangrijke maatregel voor het vergroten en verbinden van de leefgebieden.

De bescherming kan zich echter niet beperken tot de natuurgebieden alleen. Relatief veel bedreigde zoogdiersoorten zijn (ook) afhankelijk van geschikt leefgebied buiten de natuurgebieden.

Vleermuizen bijvoorbeeld zijn afhankelijk van een landschap dat hen een netwerk biedt van verschillende functionele deelleefgebieden, zoals foerageergebieden, verblijfplaatsen van (kraam)kolonies, paar- en winterverblijven, vliegroutes voor voedsel- en seizoenstrek en tijdelijke foerageergebieden en verblijfplaatsen tijdens de trek. Beleid en maatregelen ten behoeve van het realiseren van duurzame populaties van de aandachtsoorten kunnen dus niet beperkt worden tot de kraamplaatsen, maar moeten ook betrekking hebben op de foerageergebieden of de verplaatsingsroutes.

Het territorium van een mannetje Otter Lutra lutra beslaat reeds gauw tientallen km², waardoor een duurzame populatie maar kan voorkomen in een geschikt gebied van minstens een duizendtal km². Bovendien moet de kwaliteit van het water goed genoeg zijn.

De bedreigde Waterspitsmuis Neomys fodiens is een moerasbewoner bij uitstek.

In een aantal moerasgebieden komen momenteel ook uitgezette Bevers Castor fiber voor, afkomstig van herintroducties. Bij onderzoek werden reeds hoge concentraties van cadmium in de nieren vastgesteld.

Zeehonden raken verstrikt in overboord geworpen visnetten; zeehonden, dolfijnen en vogels worden in toenemende mate het slachtoffer van zwerfvuil dat door schepen en toeristen in zee is gedumpt. Vooral plastic zakken, visnetten en verpakkingen van sixpacs vormen een groot risico.

Soms komen zeehonden ver landinwaarts en worden ze meer en meer gesignaleerd langs de kust. Bescherming van deze dieren moet gericht zijn op een verbetering van de waterkwaliteit, maar ook op het creëren van rustplaatsen langs de kust. Zeehonden hebben het de laatste tijd niet gemakkelijk, want het dodelijke morbilli-virus heeft ondermeer de Nederlandse zeehondenpopulatie rake klappen toebedeeld. Doordat de zeehonden reeds verzwakt zijn door vervuilende stoffen, zijn ze gevoeliger voor het virus. Zeehonden staan aan de top van de voedselpiramide en stapelen dan ook de grootste concentraties vervuilende stoffen op in hun lichaam. Het immuunstelsel van de zeehonden wordt vooral aangetast door olievervuiling van tankers en schepen en chemische gevaarlijke stoffen uit de industrie, van het toerisme en van de landbouw.

Voor onze zoogdieren zou 20 % van het landoppervlak van agrarische landschappen door bosjes, houtwallen en moerassen worden ingenomen. Natuurreservaten alleen zijn te klein om het voortbestaan van onze zoogdieren te verzekeren. Bovendien zijn een aantal zoogdieren in hun ecologie afhankelijk van traditionele (halfnatuurlijke) landschappen.

Voor bedreigde zoogdieren (zoals Das en Hamster) kunnen de biologische landbouw en agrarisch natuurbeheer een hand toesteken om de soorten te behouden.

De inplanting van windturbines op boomrijke hellingen en in andere bosrijke gebieden zijn risicolocaties voor vleermuizen. Hun jachtgebied wordt verstoord en er is een grote aanvaringskans. Veel insecten vliegen rond de warme onderdelen van de turbines. Lichtbebakening trekt eveneens insecten aan. Deze insecten trekken op hun beurt vleermuizen aan, zodat deze gevaar lopen door de wieken geraakt te worden.

Bovendien produceren de wieken ultrasone geluiden (tussen 15 en 35 kHz). De frequenties van de uitgezonden echolocatiesignalen van enkele vleermuizen bevinden zich in hetzelfde bereik. Windturbines veroorzaken dus een akoestische verstoring van de vleermuizen.

Zeezoogdieren (zoals Bruinvis, dolfijnen en zeehonden) hebben een zeer goed ontwikkeld gehoorsysteem dat ze gebruiken als communicatie- en oriëntatiemiddel. Door geluiden te produceren en op te vangen, vinden ze een partner of een prooi en merken ze soortgenoten op en gevaar. Via echolocatie, dit is het uitsturen van een geluidssignaal en dit door de weerkaatsing terug opvangen, bekomen ze de juiste info.

Geluiden die door mensen worden geproduceerd overstemmen de natuurlijke geluiden, waardoor de zeezoogdieren verstoord raken. Met name Bruinvissen Phocoena phocoena zijn zeer gevoelig voor deze stoorgeluiden. Wetenschappers hebben een maximum grenswaarde van 100 decibel (dB) vastgesteld. Boven die waarde raken Bruinvissen verstoord. Een zeeschip produceert 150 dB. Dolfijnen blijken bestand te zijn tegen 200 dB.

De sonar van marineschepen veroorzaakt schade aan de oren van dolfijnen, tot bloedens toe. Het gehoor van dolfijnen is goed ontwikkeld en niet selectief.

Ook bij andere walvisachtigen werd vastgesteld dat ze door het opnemen van sonarsignalen met een signaal tussen 1 en 10 kHz de Caissonziekte kunnen oplopen. Het bloed vult zich dan net luchtbelletjes. Naast pijn en orgaanschade krijgen ze een algeheel gevoel van desoriëntatie zodat ze ergens willekeurig aanspoelen.   

Walvisachtigen (waaronder de Bruinvis), hebben het in het zuidelijke deel van de Noordzee moeilijk. Het dierlijk plankton en de kwaliteit ervan nemen af, waardoor vislarven minder goed groeien. Het aantal vissen daalt, zodat de walvissen hun gebied gaan verschuiven naar voedselrijkere oorden. Andere storende geluidsbronnen op zee zijn de werken op olieplatforms. Oliemaatschappijen gebruiken luchtkanonnen om naar olie of gas te zoeken. Deze produceren zeer luide knallen.

Ook geluidsbronnen die tijdens de visvangst worden gebruikt om dolfijnen te verjagen, zodat ze niet in de netten verstrikt raken, produceren 150 dB. Dit is een te hoog geluid voor Bruinvissen en dolfijnen.

Windmolens op zee produceren onder water net zoveel geluid als een zeeschip. Windmolenparken in zee zorgen dus voor een ernstige verstoring van het geluidsklimaat van zeezoogdieren. Het winnen van “schone energie” leidt dus tot een akoestische vervuiling.

Het heien van de funderingen voor windmolenparken produceert een geluidsniveau van 260 dB. Onder water ontstaat zo’n druk dat de zwemblaas van vissen explodeert en de vissen dus sterven. Zeezoogdieren zullen van het geluid wegvluchten.

Maatregelen die kunnen worden getroffen zijn het omleggen van scheepvaartroutes, het opleggen van geluidsnormen voor zeeschepen, het gebruik van de zogenaamde “airguns” door oliemaatschappijen verbieden.

Reeds sedert geruime tijd komen er in Vlaanderen en Nederland zoogdieren voor die bewust of onbewust, gewild of ongewild werden ingevoerd en zich hebben verspreid als exoten (zoals onder meer Amerikaanse Grijze Eekhoorn, Amerikaanse Nerts, Aziatische Grondeekhoorn, Beverrat, Bruine Rat, Muskusrat, Wasbeer en Wasbeerhond).

Een andere bedreiging wordt gevormd door het (al of niet onopzettelijk) laten ontsnappen van, vaak gedomesticeerde, soorten. En duidelijk voorbeeld is de huiskat. Verwilderde katten (niet te verwarren met de Wilde Kat Felis silvestris) hebben meer invloed op de wilde fauna dan bijvoorbeeld de Vos: ze zijn verantwoordelijk voor de dood van miljoenen wilde dieren per jaar waarvan de helft wordt gevormd door kleine knaagdieren. Zonder twijfel heeft dit zijn invloed op met name de zeldzamere kleine zoogdiersoorten, maar mogelijk ook op de natuurlijke predatoren ervan, zoals kleine marterachtigen.

De Vos Vulpes vulpes is een natuurlijke jager en dus een vermeende concurrent voor de menselijke jager. Gebieden vosvrij maken is onmogelijk omdat jonge dieren de vrijgekomen plaatsen onmiddellijk innemen. Het pluimvee beveiligen is de enige verantwoorde oplossing. De Vos is geen schadelijke soort. Hij heeft wel een kwalitatieve maar nagenoeg geen kwantitatieve invloed op hun prooidierpopulaties. Jonge, zwakke, oude en zieke individuen zullen het eerst worden gepakt.  

Bejaging van Vossen is compleet zinloos, want steeds zullen andere Vossen de vrijgekomen territoria blijven innemen. Anders zou men de Vos compleet moeten uitroeien, en die optie wordt op vandaag gelukkig maatschappelijk niet meer gedragen. De afgenomen vervolgingsintensiteit heeft ervoor gezorgd dat de Vos opnieuw een normale verschijning is in ons natuurbeeld. Zijn sterk aanpassingsvermogen levert hem voordeel op. Ook de sterk veralgemeende maïscultuur levert dekkingsmogelijkheden op het moment dat juvenielen op zoek gaan naar eigen territoria in de nazomer.  De populatie-uitbreiding van de Vos is een volledig spontaan en internationaal waargenomen fenomeen.

De Vos zelf als predator vormt op zijn beurt geen bedreiging voor prooipopulaties. Slechts in gevallen waarbij een prooisoort reeds bedreigd was door andere oorzaken, zoals bijvoorbeeld de aantasting van de leefgebieden, kan predatie door de Vos als het ware wel de “genadeslag” toebrengen. Het is dan beter om de werkelijke oorzaken aan te pakken die hebben geleid tot de achteruitgang van de bedreigde prooisoort, dan tegen beter weten in de Vos te gaan bejagen.

De Haas Lepus europaeus is een planteneter, die op stoppelvelden , vooral wanneer er veel klaver groeit, een goede voedingsbasis vindt voordat deze velden weer worden omgeploegd. Af en toe zouden Hazen ook kleine zoogdieren zoals muizen eten. ’s Winters heeft dit dier het in moderne landbouwgebieden toch wel moeilijk. In gebieden zonder veel zijn er geen weidegronden en ligt een groot deel van de velden er geploegd, kaal of onbewerkt bij. De Haas heeft wel het meest te verduren in streken waar alleen graan wordt verbouwd en waar het land intensief wordt gebruikt. Kleine landschapselementen zijn ook voor Hazen van belang. Overdag trekken veel Hazen zich terug in bossen en kleine bosjes.

Een plotselinge hoge sterfte onder de populaties van het Konijn Oryctolagus cuniculus, bijvoorbeeld door jachtacties, wordt gecompenseerd door hogere worpen. In natuurgebieden,  waar Konijnen doorgaans niet worden bestreden, blijft de stand door natuurlijke oorzaken op een aanvaardbaar niveau. Beperking van de Konijnenstand door afschot of door gebruik van Fretjes Mustela putorius furo heeft hoogstens slechts een tijdelijk effect.

Home