NATUURLEXICON



LIBELLEN


Bij de libellen onderscheiden we de waterjuffers en de echte libellen (glazenmakers).  De eitjes worden afgezet in staande of drijvende waterplanten, soms in takken die boven het water hangen, soms rechtstreeks in het water of soms in vochtige mospakketten op de bodem van tijdelijke plassen of aan de rand van vijvers. Uit de eitjes komen larven die zonder popstadium overgaan in een adult.

Libellen brengen als larve hun leven door in water. De larven brengen, afhankelijk van de soort, enkele weken tot enkele jaren van hun leven onder water door. Bij waterjuffers duurt dit enkele weken tot een jaar; bij de libellen één tot enkele jaren.

Libellenlarven jagen op het zicht en hebben dus helder water nodig. Ze zijn even roofzuchtig als volwassen dieren. Ze leven van waterdieren, zoals kikkervisjes, watervlooien en zelfs kleine vissen. De larven hebben geen popstadium zoals bij vlinders. De volwassen libellen zijn sterk afhankelijk van de structuur van de vegetatie op het land en het landschap eromheen. Libellen bevinden zich veel in de nabijheid van water, maar veel soorten zijn ook ver buiten het water te vinden. Libellen jagen op andere insecten, vooral vliegen en kleine vlinders die ze in de lucht vangen. Vooral de libellensoorten die gebonden zijn aan schone, matig voedselarme wateren en stromend water, zijn de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de grote toevoer van voedingsstoffen (eutrofiëring) van de oppervlaktewateren als gevolg van de vermesting daalt de hoeveelheid zuurstof in het water. Libellen van voedselarme wateren moeten het onderspit delven ten voordele van de meer algemene soorten, die niet zo’n strenge eisen stellen.

Van een nogal groot aantal libellen is bekend dat ze verdwenen zijn door het droogvallen van het voortplantingsgebied. Het probleem van de verdroging van beekjes en vennen kan catastrofaal zijn voor een populatie.

Deze verdroging wordt nog versterkt door de toename van de warmere zomers als gevolg van de klimaatverandering.

Bij ongeveer 1 op 4 libellen werd gedurende de laatste decennia (2006) vastgesteld dat de datum van de eerste waarneming vervroegde. Bij iets minder dan de helft van de soorten schoof de gemiddelde piekvliegperiode vooruit in het seizoen.

Libellen vliegen gemiddeld 16 dagen vroeger en ook gemiddeld 16 dagen langer dan 2 decennia geleden (2007).

Het zijn vooral de soorten die hun vliegperiode het sterkst uitgebreid hebben – door vroeger in de lente of later in de herfst te vliegen – die ook de sterkste toename in verspreidingsareaal kennen.

Veel zuidelijke soorten nemen in aantal toe als gevolg van de klimaatverandering. Door een opeenvolging van warmere zomers komen er sedert het eind van de twintigste eeuw immers een aantal soorten libellen noordelijker voor.

Veel libellensoorten reageren vooral positief op de klimaatverandering. Een groot aantal warmteminnende soorten neemt in aantal toe. Andere soorten breiden zich in Vlaanderen uit. Er zijn ook een aantal nieuwe soorten die hier worden gezien.

Negatieve gevolgen van de klimaatverandering zijn er bij de libellen nog niet meteen zichtbaar, maar dit betekent niet dat ze er niet zijn.

Wanneer een nieuwe soort een gelijkaardige voortplantingsbiotoop benut als een “gevestigde libel” treedt er concurrentie op, hetgeen een nadeel betekent voor één van de soorten. De wijzigingen in de concurrentieverhoudingen worden met enige vertraging zichtbaar. De vooruitgang van (zuidelijke, warmteminnende) soorten is van bij aanvang duidelijk zichtbaar. De achteruitgang van de soorten die door de nieuwe soorten worden verdrongen gebeurt eerder geleidelijk.    

De klimaatverandering zorgt voor een verandering van de biotopen van libellen. Zo vallen wateren gedurende de zomermaanden vaker droog, omdat extreem warme zomers vaker voorkomen.

De soorten die de grootste klappen vangen als gevolg van de klimaatverandering zijn de libellen van kleine, stilstaande wateren op de hoge zandgronden.

Zuidelijke soorten zijn veel beter aangepast aan droge zomers, bijvoorbeeld doordat de eitjes worden afgezet in ondiep water dat snel opwarmt, waardoor de larven zich snel kunnen ontwikkelen.


Bosbeekjuffer

Opvallend is dat er van een achteruitgang van koelteminnende libellen blijkens onderzoek vooralsnog geen sprake is (2019).

De Bosbeekjuffer  Calopteryx virgo is een koelteminnende libel die voorkomt bij zuurstofrijke, koele beekjes en rivieren. Deze koudeminnende soort vliegt van mei tot augustus.

Deze libel komt voor in natuurlijke beektrajecten met veel bochten, holle oevers en met weinig water- en oeverplanten. Op de laaglandbeken komt ze enkel voor op sterk beschaduwde trajecten waar de straling door de zon beperkt is en de watertemperatuur tussen de 13 en 18 °C schommelt. In de bovenlopen komt de soort ook buiten beboste trajecten voor, waar door een hogere stroomsnelheid de watertemperatuur nog voldoende laag blijft. De soort komt vooral in schone beken met een zand- of grindbodem voor. Er moet voldoende stroming zijn in het water voor de zuurstofvoorziening van de larven.

Doordat deze libel een voorkeur heeft voor iets koelere oorden zou de klimaatverandering best wel een negatieve impact kunnen hebben.

Bovendien kunnen inheemse soorten zoals deze libel worden verdrongen door nieuwe soorten die als gevolg van de opwarming noordwaarts trekken en zo Vlaanderen binnenkomen.


Bruinrode Heidelibel

De Bruinrode Heidelibel Sympetrum striolatum komt van juli tot november voor bij allerlei stilstaande wateren. Het is een echte zwerver.

De soort vertoont een voorkeur voor zonnig gelegen plassen en pioniersmilieus.

In warme zomers breidt deze soort zich uit naar het noorden.

De soort neemt toe als gevolg van de klimaatverandering.


Gaffelwaterjuffer

De Gaffelwaterjuffer Coenagrion scitulum is een libel die vanuit het zuiden oprukt door de klimaatopwarming en mogelijks terugkeert. Deze libel houdt van stilstaande zonbeschenen wateren en beken met een dichte  onderwatervegetatie, zoals Hoornblad- en Vederkruid-soorten. Deze soort komt eerder plaatselijk voor.

De Gaffelwaterjuffer werd de laatste jaren opnieuw in Vlaanderen waargenomen en sinds 2008 is er één recente populatie gekend aan de Westkust (vooral te zien bij kleine, ondiepe, zoete duinplasjes). In de negentiende eeuw stelde men vast dat deze soort zich minstens gedurende een paar jaar kon voortplanten en dus zeker inheems is.

Ook in Nederland is het een oprukkende soort die vooral nog in de zuidelijke delen wordt aangetroffen (2017).


Kanaaljuffer

De Kanaaljuffer Erythromma lindenii vliegt van juni tot september. Deze libel wordt als gevolg van de opeenvolgende warme zomers steeds vaker gezien, vooral bij langzaam stromende, rijk begroeide rivieren, kanalen en zandgaten.


Kleine Roodoogjuffer

De Kleine Roodoogjuffer Erythromma viridulum vliegt van juni tot september. Deze libel breidt zijn Zuid- en Midden-Europese leefgebied noordwaarts uit, als gevolg van de warmere zomers.

Deze libel komt voor bij vijvers, vennen, sloten, kanalen en rivierarmen met een rijke, ondergedoken vegetatie, vooral met Fonteinkruid-soorten. Het is een soort die vaak op (drijvende) waterplanten voorkomt in het midden van het water. Daarom verkiest de libel grote waterpartijen, waar hij laag over het wateroppervlak vliegt.  


Koraaljuffer

De Koraaljuffer Ceriagrion tenellum is een zeer zeldzame libel die voorkomt aan ondiep stilstaand water in heide- en veengebieden. Voor de ontwikkeling van de larven (en hun overleving in de winter) is een lichte stroming van het water, vaak kwel, een fijnkorrelige bodem en een tapijt met Veenmos-soorten (mogelijkheid tot ingraven) noodzakelijk. Het ingraven moet kunnen gebeuren opdat de larven strenge winters kunnen overleven.

Deze soort verwijdert zich zelden van de plaats van geboorte. De Koraaljuffer vliegt van juni tot augustus.

Het uitdrogen van de plassen betekent meteen het einde van de populatie.

Een volledige bescherming van de huidige vindplaatsen, waarbij gezorgd moet worden voor een voldoende hoog waterpeil en een stopzetting van alle drainageactiviteiten in heide- en veengebieden is noodzakelijk.

Bij de Koraaljuffer verlengde de totale vliegperiode gedurende de laatste 23 jaar (2017) met maar liefst 3 maanden. De libel vliegt vroeger in het jaar en blijft langer vliegen.


Maanwaterjuffer

De Maanwaterjuffer Coenagrion lunulatum is in Vlaanderen zeldzaam. In Nederland wordt bij deze libel een achteruitgang vastgesteld waarbij mogelijk klimaatverandering een rol speelt.

De soort vliegt vroeg in het jaar. Deze libel komt voor in oligotrofe tot mesotrofe vennen, heideplassen en hoogveengebieden, soms bij recent gegraven (heldere) wateren. De soort heeft een voorkeur voor voedselarme vennen of oligotrofe wateren, die niet uitdrogen. De bodem mag venig, lemig of zandig zijn. De wateren worden gekenmerkt door grote temperatuursschommelingen en kunnen in het voorjaar wegens hun ondiep karakter snel opwarmen.

Naast een goed ontwikkelde oevervegetatie met Snavelzegge, Gewone Waterbies  en Lidrus is er ook open water nodig dat niet volledig door Veenmos dichtgegroeid is. De verlanding van vennen zodat er geen open water meer aanwezig is, vormt een bedreiging.   

De libel is afhankelijk van specifieke temperatuurvereisten en de lage aantallen individuen op de bekende vindplaatsen, als gevolg van de concurrentie met andere libellenlarven, maken het niet gemakkelijk om maatregelen te nemen ter bescherming van deze soort. Aan heideplassen kunnen vlakke oeverzones met een niet te dichte oevervegetatie gecreëerd worden. Tevens kan voor de aanwezigheid van voldoende open water gezorgd worden.


Mercuurwaterjuffer

De Mercuurwaterjuffer Coenagrion mercuriale is verdwenen uit Vlaanderen. In Nederland werd deze soort in 2011 herontdekt in Midden-Limburg.

Het is een zuidelijke libel, die in heel Europa achteruit is gegaan. Door de klimaatverandering is de soort weer bij ons als dwaalgast te verwachten. Deze libel houdt van schone, stromende, kalkrijke beekjes. Het vrouwtje zet de eieren vooral af op Kleine Watereppe, Beekpunge en Watermunt. De soort komt voor bij beekjes met weinig oeverbegroeiing.

De beekjes worden vaak  gevoed door kalkrijk kwelwater, zodat ze niet dichtvriezen en in de zomer niet droogvallen. Deze libel is tamelijk honkvast. Langs de beek moet er een bufferstrook zijn van minstens 10 m breed, om toevoer van vermestende stoffen te vermijden. De larven leven in stromend water.


Speerwaterjuffer

De Speerwaterjuffer Coenagrion hastulatum is een heel kritische libel. De soort is zeldzaam in Vlaanderen. Deze soort houdt van hoogveen en van heidevennen met enigszins zuur en niet te voedselrijk water.  De libel heeft een voorkeur voor voedselarme vennen of oligotrofe wateren, in het bijzonder die vennen die zwak gebufferd zijn en daardoor iets voedselrijker zijn. In (te) voedselrijke vennen kan de soort niet standhouden en verdwijnt ze.

Het is bovendien een kenmerkende soort voor door kwel gevoede wateren.

Een kleine structuurvariatie door bulten van Veenmos-soorten in het water en een niet volledig dichtgegroeide oevervegetatie van Zegge-soorten en Rus-soorten zijn wenselijk. Aan de oever ziet hij het liefst planten als Veenpluis, Wateraardbei en Waterdrieblad.

De Speerwaterjuffer is een tamelijk honkvaste soort. Daarom zijn beschermingsmaatregelen op de huidige vindplaatsen van uitermate groot belang.

Aangezien de geschikte voortplantingsplaatsen van deze waterjuffer zeldzaam zijn, is deze soort zeer kwetsbaar in extreem droge zomers waarbij de levensnoodzakelijke vennen of de planten van die vennen zo goed als droogvallen. Door de klimaatverandering treden deze droge zomers vaker op.

De populaties zijn nu al klein. Wanneer deze als gevolg van de klimaatverandering nog krimpen dan is het nog maar zeer de vraag of deze populaties ooit nog opnieuw zullen groeien, ook al herstelt de vegetatie zich en ontvangen de vennen opnieuw meer water. Bij enkele droge zomers op rij dreigt deze waterjuffer volledig te verdwijnen.  


Steenrode Heidelibel

De Steenrode Heidelibel Sympetrum vulgatum komt van juli tot november algemeen voor bij allerlei stilstaande rijk begroeide wateren. Het is een zwervende soort.

De eieren overwinteren in het water of op het land.

De soort overlapt in biotoop sterk met de Bruinrode Heidelibel, die onder invloed van de klimaatverandering toeneemt in Nederland.

Mogelijk verandert het concurrentie-evenwicht van deze 2 soorten ten nadele van de Steenrode Heidelibel.


Venglazenmaker

De Venglazenmaker Aeshna juncea komt van juni tot oktober voor bij vennen en hoogveen op de zandgronden, maar niet in duinen. De soort heeft een voorkeur voor voedselarme vennen of oligotrofe wateren. De voortplantingswateren worden gekenmerkt door de aanwezigheid van Veenmos-soorten, verschillende Zegge-soorten, Veenpluis en Rus-soorten. De nimf ontwikkelt zich gedurende twee jaar in het water.

De Venglazenmaker is de laatste jaren afgenomen in Vlaanderen en Nederland, mogelijks als gevolg van de klimaatverandering. De vermesting van vennen kan ook een bedreiging vormen.   


Vuurlibel

De Vuurlibel Crocothemis erythraea is een zuidelijke soort die meer en meer bij ons wordt gesignaleerd. Er zijn reeds waarnemingen gekend van deze soort bij stadsvijvers.  

Deze libel komt van mei tot oktober voor bij allerlei, zelfs brakke, voedselrijke, vaak ondiepe, stilstaande wateren. De soort komt meest voor bij kleine, voedselrijke plasjes en kanaaltjes. Ondiep, vlug opwarmend en eutroof water zorgt voor de nodige microklimaatcondities om als voortplantingsplaats te dienen. Het is een weinig veeleisende soort wat betreft de voortplantingsplaatsen.


Zadellibel

De Zadellibel Anax ephippiger is een libel die voorkomt in woestijnachtige gebieden in subtropisch Afrika, het Midden-Oosten en Zuidwest-Azië. Via zuidelijke wind verplaatsen sommige Zadellibellen zich in het voorjaar noordwaarts tot in West- en Centraal-Europa.

Zwervende exemplaren worden sporadisch ook in Vlaanderen en Nederland gezien.   

De libel plant zich voort in tijdelijke, ondiepe, warme en visloze wateren met veel muggenlarven in het natte seizoen (herfst). De overwintering gebeurt als imago.


Zwervende Heidelibel

De Zwervende Heidelibel Sympetrum fonscolombii is een zuidelijke libel. In Zuid-Europa kent deze libel 3 generaties per jaar. De larven van deze libel leven in ondiepe en daardoor warme plasjes en poelen. Deze wateren drogen vaak uit, maar de larven ontwikkelen zich zo snel dat de cyclus voltooid is voordat het water is opgedroogd.

Ondiepe plassen die in bepaalde gebieden achterblijven na een periode met hoogwater zijn geschikt voor deze libel.   

De libel is een sporadische zwerver die grote afstanden kan afleggen.

In warme, droge jaren met een strakke zuidenwind kan de libel overal in Europa opduiken. Als de libel in het voorjaar bij ons arriveert kan ze eitjes leggen die later in de zomer al een generatie volwassen libellen oplevert.   


Zuidelijke Heidelibel

De Zuidelijke Heidelibel Sympetrum meridionale is te herkennen aan het borststuk met een lichte zijkant, zonder duidelijke tekening op de naden. Dit kenmerk is uniek voor deze libel. Deze soort heeft verder opvallend gele poten (met slechts een beperkte hoeveelheid zwart), een licht pterostigma met een donkere voorrand en een fijne streep over het voorhoofd tussen de ogen.

Deze libel komt van oorsprong voort in het Middellandse Zeegebied. De vliegperiode begint eind mei en duurt tot half oktober.

De soort plant zich voort in ondiepe, zonnige, meestal stilstaande wateren, zowel eutroof als mesotroof, met veel water- en oeverplanten. De voortplantingswateren zijn in veel gevallen slechts enkele vierkante meter groot en bezitten een ondiepe oeverzone waar de larven zich snel kunnen ontwikkelen.

In Vlaanderen wordt de soort als een uiterst zeldzame dwaalgast beschouwd, maar het aantal waarnemingen neemt de laatste jaren met een bescheiden aantal toe.

Er is al enkele keren vastgesteld dat er zich massale trekbewegingen naar het noorden toe kunnen voordoen.

In Nederland werd ze in juli 2006 voor het eerst vastgesteld in Limburg.

De waarnemingen van verschillende exemplaren in Vlaanderen wijzen op mogelijke voortplanting. Duurzame populaties werden in Vlaanderen nog niet vastgesteld, maar behoren tot de mogelijkheden.

Nederlandse auteurs wijten de opmerkelijke opschuiving van zuidelijke libellensoorten naar noordelijke streken aan de hoge temperaturen die de laatste jaren kunnen optreden in de maanden juni en juli. Naast deze libel blijken ook andere mediterrane soorten in Vlaanderen en Nederland toe te nemen.


Zuidelijke Keizerlibel

De Zuidelijke Keizerlibel Anax parthenope wordt meer en meer waargenomen in Vlaanderen.  

Deze libel is kleiner dan de Grote Keizerlibel Anax imperator en heeft een meer bruinpaarse grondkleur. Het achterlijf is alleen aan de basis blauw gekleurd.

Deze libel leeft bij grote plassen met veel begroeiing, een zandige bodem en een ondiepe oeverzone. De eitjes worden in het water afgezet, in een ondiepe zone. Het water warmt hier snel op, waardoor de eitjes en later ook de larven zich in korte tijd kunnen ontwikkelen.

De libel houdt van warme zomers.  

Deze libel profiteert duidelijk van het opwarmende klimaat.   

 

Zuidelijke Oeverlibel

De Zuidelijke Oeverlibel Orthetrum brunneum is een zuidelijke pioniersoort die van juni tot augustus voorkomt bij warme, vegetatie-arme wateren, leemputten en langzaam stromende beken.

Onder voorbehoud van het aanbod in onze streken van de geschikte voortplantingsbiotopen mogen we deze warmteminnende soort in de toekomst meer en meer verwachten.


Zwervende Pantserjuffer

De Zwervende Pantserjuffer Lestes barbarus is een libel die vroeger in de winter naar het zuiden trok. Nu blijft deze libel hier en plant ze zich hier voort. De soort komt vooral voor in de vegetatie op een korte afstand van periodiek droogvallende vennen, duinplassen en nieuwe plasjes.

De soort vliegt van eind mei tot eind oktober. Deze libel heeft een voorkeur voor snel opwarmend water -ook brak water-  met een sterk wisselende waterstand.

De eieren worden afgezet in planten, soms op volledig droge plaatsen, zoals bijvoorbeeld op plaatsen die ’s zomers droog staan en pas in de winter onder water komen te staan. De overwintering gebeurt als ei, waardoor droge periodes na de ei-afzet goed worden doorstaan. In het vroege voorjaar begint het larvale stadium, dat gedurende de zomer wordt afgerond. Ondiep, warm water bevordert het groeiproces. De larven sluipen uit van half mei tot begin september.

De soort heeft een zeer wisselend voorkomen. Soms is ze in Vlaanderen volledig afwezig;  tijdens warme zomers kunnen er invasies optreden, waarna ze enkele jaren standhoudt en vrij algemeen kan zijn. Deze libel plant zich nog niet zo lang voort in Vlaanderen.

Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Libellen -

Terug naar de startpagina van dit dossier