NATUURLEXICON
SPINACHTIGEN
De spinachtigen omvatten de spinnen, de hooiwagens, de schorpioenen, de bastaardschorpioenen en de mijten. Het voedsel van spinnen bestaat grotendeels uit insecten. Spinnen spelen een belangrijke rol in het bedwingen van populatie-
In onze natuur komen er normaal gezien geen spinnen voor die gevaarlijk zijn voor de mens.
Giftige exoten kunnen wel (tijdelijk) voorkomen, maar dan in humane milieus. Via vracht-
Er blijken bij ons reeds heel wat exoten onder de spinnen voor te komen.
Hooiwagens leven hoofdzakelijk van levende en dode dieren, zoals miljoenpoten, duizendpoten, pissebedden, andere spinachtigen, insecten en slakjes. Ze leven op het land, maar zijn wel min of meer aan water gebonden. Het zijn overwegend nachtactieve dieren. Overdag rusten ze op bomen, in muurholten of op de grond.
Van de schorpioenen en bastaardschorpioenen zijn er alleen vertegenwoordigers van de laatste groep inheems in Vlaanderen.
Mijten zijn kleine spinachtige diertjes die voorzien zijn van bijtende of stekende monddelen. Ze voeden zich met micro-
Sommige mijten kunnen schadelijk of zelfs ziekteverwekkend zijn, bijvoorbeeld de teken. Teken zijn kleine parasitaire, spinachtige insecten die leven van het bloed van zoogdieren, waaronder mensen. Teken kunnen ook andere bacteriën overdragen zoals Anaplasma-
Vooral in Oost-
Spinnensoorten uit het Middellandse Zeegebied kunnen via transportmiddelen geïmporteerd worden in Vlaanderen. Het is ook niet denkbeeldig dat enkele mobiele soorten zich op eigen kracht vanuit het zuiden tot in Vlaanderen verbreiden (natuurlijke areaalsuitbreiding). Sommige spinnensoorten verplaatsing zich door middel van “ballooning”, het zweven aan een draad. Sprongsgewijs kunnen ze zich dus bijvoorbeeld van Zuid-
Spinnenvrouwtjes slaan na de paring het sperma op in de zogenaamde “receptula seminis”; dit zijn dikwandige blaasjes. Bij het afzetten van de eitjes in een eipakket of eicocon wordt het sperma dan bij de eitjes gebracht en vindt de bevruchting plaats. De voortplanting wordt dus langere tijd na de paring voltooid. De tijd tussen het paren en het afzetten van de eitjes wordt benut om eerst via het vangen van prooien voldoende eiwitten te verzamelen om de eitjes te kunnen produceren. De vestiging van slechts één vrouwtje in Vlaanderen kan dus via het afzetten van de eitjes zorgen voor een nageslacht, dat zich – bij gunstige klimatologische omstandigheden – verder kan ontwikkelen tot een populatie.
Amerikaanse Zwarte Weduwe
De Amerikaanse Zwarte Weduwe Latrodectus mactans kan worden ingevoerd met partijen planten of tuinmeubelen. Er zijn gevallen bekend van invoer van deze soort via import van Amerikaanse old-
De beet van deze spin is dodelijk giftig. Deze spin maakt cocons met tussen 100 en 400 jonge spinnetjes. In 1967 werd de eerste spin van deze soort in België aangetroffen in Tervuren. De soort is ondertussen in staat om te overleven in het klimaat van Vlaanderen. Een blijvende vestiging is niet uitgesloten.
De spin is in wezen niet agressief naar mensen toe. Beten zijn steeds het gevolg van situaties waarin de spin geklemd raakt tussen bijvoorbeeld kledij en de menselijke huid. De spin valt ook alles aan wat het web in beweging brengt. Dat kan een menselijke hand zijn. Deze spin staat erom bekend dat ze graag dicht bij mensen leeft (broeikassen, graanvelden en graslanden).
Een inburgering van deze exoot kan een mogelijke bedreiging vormen voor onze inheemse spinnen omdat ze dezelfde ecologische niche kunnen innemen als onze inheemse spinnensoorten en zelfs onze inheemse spinnensoorten gaan opeten.
De Amerikaanse Zwarte Weduwe kan zowel tegen koude als warme temperaturen, langdurige voedselontbering en zelfs tegen chemische behandelingen. Doorgaans houdt de spin zich op in of rond huizen.
Europese Zwarte Schorpioen
De Europese Zwarte Schorpioen Euscorpius flavicaudis is een soort uit het Middellandse Zeegebied die op termijn in onze streken terecht kan komen en zich bij hogere temperaturen en zachte winters zal kunnen handhaven.
Anno 2012 komt hij nog vooral voor in Frankrijk, Spanje en Italië. Hij wordt er gevonden in warme en vochtige gebieden zoals bossen, velden, tuinen, parken en (vooral verlaten) woningen.
De gifstekel bestaat uit 2 delen. Aan de basis is een gifblaas gelegen die aan het einde een duidelijke, gekromde stekel bevat (aculeus). Hierdoor dringt het gif van de schorpioen een prooi binnen; de stekel bevat een opening aan het uiteinde waarlangs het gif wordt geïnjecteerd.
Het gif bestaat uit een mix van verschillende verbindingen die voornamelijk inwerken op het zenuwstelsel. Het mengsel bevat onder andere neurotoxinen die de zenuwen en cardiotoxinen die specifiek de zenuwcellen in het hart aantasten. In het gif zijn er ook verschillende verbindingen aanwezig die de celstructuren van bijvoorbeeld bloed en nieren kunnen aantasten.
In de landen waar hij voorkomt, komen steken zelfs vaak voor. Maar deze steken zijn niet echt gevaarlijk voor de mens. Men voelt wel pijn op de plaats van de steek. Deze is van voorbijgaande aard. Wanneer er echter toch bijkomende symptomen (allergische reactie) optreden, dient uiteraard medische hulp te worden ingeroepen.
Als er Europese Zwarte Schorpioenen in Vlaanderen of Nederland opduiken, dan zullen deze, omwille van de warmte, de huizen (kelders) opzoeken en er waarschijnlijk blijven in afwachting van nog warmere klimatologische omstandigheden.
Gewone Dwergzesoog
De Gewone Dwergzesoog Oonops pulcher is een spin die normaal gezien in onze streken gevonden wordt in of dicht bij huizen.
In Zuid-
Grote Steatoda
De Grote Steatoda Steatoda grossa wordt sedert 1978 in Vlaanderen aangetroffen. In Antwerpen wordt deze spin zelfs als een algemene soort beschouwd (Antwerps Spinnenonderzoeksproject 2004-
Waarschijnlijk gaat dit ten koste van verwante soorten als de Koffieboonspin en de Huissteatoda.
Hyalommateek
De Hyalommateek Hyalomma marginatus, ook Reuzenteek genoemd, is een grote teek die wijdverspreid voorkomt in Noord-
Deze teek is beduidend groter dan de Schapenteek Ixodes ricinus. Een opvallend kenmerk van de teek zijn de gestreepte poten. De teek beweegt zich opvallend snel voort.
De teek verplaatst zich zelfstandig niet over grote afstanden, maar kan wel over grote afstanden worden vervoerd door de gewervelde gastheren zoals trekvogels en hoefdieren. Vooral de import van vee uit de landen waar deze teek reeds voorkomt brengt een risico mee. Vogels (zoals Tapuit, Rietzanger, Gekraagde Roodstaart en Grasmus) kunnen de nimfen van deze teek met zich meedragen.
Van belang voor de overleving van deze teek zijn de minimumtemperaturen in de herfst. Relatief warme herfsttemperaturen bevorderen de vervelling van nimfen tot volwassen teken, waardoor een verspreiding in geschikte aangrenzende gebieden vergemakkelijkt wordt. De klimaatverandering kan de verspreiding van deze teek dus begunstigen.
Net als andere teken kent deze teek 4 ontwikkelingsstadia. De larven vervellen op de gastheer waar ze bloed hebben gezogen. Op dezelde gastheer zuigen ze ook als nimf bloed. De volwassen teken voeden zich met het bloed van een andere gastheer. Alle stadia kennen de grootste activiteit in de zomermaanden. Nadat ze volgezogen zijn, laten de nimfen zich vroeg in de zomer los om zich te vervellen naar een volwassen teek, die gaat overwinteren.
De volwassen teek wordt in het voorjaar actief als de temperatuur ongeveer 10 graden Celsius heeft bereikt. Bij een temperatuur tussen 22 en 27 graden Celsius en een voldoende hoge luchtvochtigheid gaat de teek actief op zoek naar een gastheer. De paring gebeurt ook op de gastheer. Volgezogen vrouwtjes laten zich van de gastheer vallen en leggen duizenden eitjes in de grond waarna ze sterven. De larven komen na 20 tot 40 dagen uit de eitjes.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Schapenteek Ixodes ricinus wacht de Hyalommateek niet passief op een mogelijke gastheer. De volwassen Hyalommateek gaat actief op zoek naar gastheren. De voorkeur gaat hierbij uit naar grote dieren (paarden, runderen schapen, geiten, herten, Wilde Zwijnen). Ook mensen kunnen door deze teek als gastheer worden gekozen.
De teek verstopt zich op de grond en rent actief naar een gastheer wanneer de teek bepaalde signalen (trillingen, ammoniak, koolstofdioxide, lichaamstemperatuur) waarneemt. De volwassen teek kan de potentiële gastheer 10 minuten of langer actief volgen en dit over een afstand van 100 meter.
De onvolwassen exemplaren hebben een voorkeur voor kleinere zoogdieren (Haas, Spitsmuis) en op de grond foeragerende vogels (zangvogels, hoenderachtigen).
De Hyalommateek houdt zich vooral op in open of hoogstens struikachtige vegetaties. In loofbossen is deze soort nog niet gevonden.
De teek wordt beschouwd als de belangrijkste vector (overdrager) van het Krim-
De gevolgen van de klimaatverandering vergroten de kans dat Vlaanderen in de nabije toekomst gekoloniseerd wordt door de Hyalommateek. De minimumtemperaturen in de late herfst blijken bepalend te zijn voor de overleving van deze teek. De lage temperaturen in de late herfst dwingen volgezogen nimfen tot overwintering, met daaropvolgend een hoog sterftecijfer. Warmere omstandigheden in de herfst zorgen voor de vervelling van nimfen naar volwassen teken, waardoor de sterfte afneemt en een geleidelijke verspreiding in geschikte aangrenzende gebieden mogelijk wordt. De afgelopen jaren was het in Vlaanderen vaak warm tot zeer warm. De herfst is al verschillende jaren op rij vrij zacht (2020). Zelfs de winters waren uitzonderlijk zacht. Deze omstandigheden kunnen volstaan voor de Hyalommateek om het volwassen stadium te bereiken.
Huisstofmijt
De Huisstofmijt Dermatophagoides pteronyssinus is een spinachtige die houdt van een vochtige en warme omgeving. Deze mijt voelt zich best in vochtige tapijten, op beschimmelde muren, in kussens, matrassen en pluchen knuffeldiertjes. Hij houdt van een luchtvochtigheid van 75 tot 80 % en een temperatuur van 25 °C.
De mijt voedt zich met menselijke huidschilfers, pollen, bacteriën, schimmels en dierenharen.
In de winter zijn de aantallen het laagst, op het einde van de zomer en in de herfst het hoogst.
Deze mijt kan eczeem en cara veroorzaken. Een allergie aan Huisstofmijt wordt meestal niet veroorzaakt door de mijt zelf, maar door een stof (allergeen) in de uitwerpselen. De stof wordt ingeademd en leidt tot hoest, astma, eczeem, niezen, tranende ogen.
Veranderingen in temperatuur en luchtvochtigheid kunnen leiden tot een toename van dit diertje. Men verwacht dat de klimaatverandering tot deze toename zal bijdragen.
Marmertrilspin
De Marmertrilspin Holocnemus pluchei is een mediterrane soort die een opmars kent in Vlaanderen.
Deze spin heeft de inheemse Grote Trilspin reeds op verschillende plaatsen verdrongen. De soort wordt reeds sedert 2001 gezien in de Antwerpse Haven. De soort blijkt er intussen te zijn ingeburgerd. Ook in Nederland werd de soort recent aangetroffen.
Men vindt de spin aan gebouwen en in putten aan de wegkant.
Schapenteek
De Schapenteek Ixodes ricinus is een platte, donkerbruine teek waarbij het vrouwtje ongeveer 4 mm meet, maar na het bloedzuigen tot 1 cm groot kan zijn. Het is van maart tot oktober een algemeen voorkomende soort.
Deze teek leeft vooral in of aan de rand van bossen met een rijke onderbegroeiing, maar ook in parken en tuinen kan de teek voorkomen. De stand van de teken piekt in de maanden april, mei en september. De teek wordt reeds actief vanaf een temperatuur van 5 °C. Ook in de winter is er dus activiteit.
Het vrouwtje moet bloed opnemen om eitjes te kunnen leggen. De volwassen teek zoekt een groot zoogdier zoals een Haas of een Ree. Na de bloedmaaltijd zoeken ze een partner op en gaan paren. Volwassen teken hebben om een nog mysterieuze reden grotere zoogdieren nodig voor hun laatste bloedmaaltijd.
Een vrouwtje legt na de bloedmaaltijd 2000 eitjes, waarvan er gemiddeld 100 uitkomen als larven. Een teek kent 4 ontwikkelingsstadia: het ei, de larve, de nimfe en de volwassen teek. Voor zijn volledige ontwikkeling heeft hij 3 gastheren nodig. De larve zuigt 3 tot 8 dagen bloed, dit vooral bij een muis maar dit kan ook een ander dier zijn (Egel, vogel, Konijn, Hagedis, Eekhoorn of Ree). Ongeveer 1 op de 10 larven redt het en vervelt in de grond in een 3-
In Europa is de tekenpopulatie aan een opmars bezig (2009). Door een toename van vooral grotere zoogdieren zoals grazers (onder meer Reeën, herten, Schotse Hooglanders) neemt ook het aantal gastheren toe.
Ook het klimaat wordt voor teken steeds geschikter. Mildere winters met weinig echte kou en grotere extremen in temperatuur en regenval en daardoor luchtvochtigheid scheppen een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van teken. De tekendichtheid ligt in de duinen van oudsher hoger dan elders. Duinen hebben op zich een milder klimaat door de invloed van de zee en ze warmen vlugger op door de zonnewarmte op duinhellingen. De klimaatverandering zal er wellicht voor zorgen dat de gunstige omstandigheden voor teken gestaag toenemen. De zeer sterke toename van het aantal teken en de daarmee gepaard gaande tekenbeten sinds de jaren 1990 is wellicht te verklaren door de klimaatverandering. Teken komen ook veel voor in de lente en de herfst. De nimfen gaan pas actief op zoek naar een gastheer bij temperaturen boven de 5 °C en deze temperatuur wordt steeds vroeger in het jaar gehaald. De geschikte periode is dus langer geworden.
Teken, die als eitje, larve of nimf overwinteren, worden steeds vroeger in het voorjaar actief en kunnen daardoor ook eerder bloed opnemen en hun ontwikkeling versnellen. Tegenwoordig kunnen er dus jaarrond tekenbeten voorkomen.
Teken zijn vorstgevoelig en de laatste zachte winters hebben ervoor gezorgd dat het aantal teken stevig is toegenomen.
Warme winters verkorten de ontwikkelingscyclus van deze teek van 5 tot 3 jaar. Het aantal gastheren (Ree, Wild Zwijn, muizen) is bovendien toegenomen. Een goed muizenjaar is gunstig voor de teek want muizen zijn belangrijke gastheren.
Wanneer de gastheren, zoals bijvoorbeeld Bosmuizen, besmet zijn met de bacterie Borelia burgdorferi , die de ziekte van Lyme veroorzaakt, dan worden de larven van de teken ook besmet. Kleine knaagdieren en zangvogels blijken de grootste infectiebron van de ziekte. De meeste teken raken geïnfecteerd met de Lyme-
Aan het einde van de zomer zullen deze larven vervellen tot een geïnfecteerde nimf. Na een winterrust zullen de nimfen de volgende lente op zoek gaan naar een nieuwe gastheer. Ook de mens komt dan als gastheer in aanmerking. Algemeen wordt aangenomen dat nimfen de belangrijkste overbrengers zijn van besmettingen bij de mens, omdat ze veel talrijker en kleiner zijn dan adulten en dus minder snel gedetecteerd en verwijderd worden.
Wanneer een besmette teek een Bosmuis bijt, dan kunnen teken die daarna op hetzelfde dier bloed zuigen ook besmet raken met de Borrelia-
Spaanse Stierspin
De Spaanse Stierspin Macrothele calpeiana is afkomstig van Zuid-
De spin wordt soms geïmporteerd in Vlaanderen samen met ingevoerde Olijfbomen. Oudere bomen hebben allerlei holtes waarin de spin zich kan verschuilen tijdens het transport.
Het is een grote spin met vooruitstekende kaken, maar een eventuele beet is niet gevaarlijk. Sinds 2011 zijn er 9 import-
Een milder klimaat vergroot de overlevingskansen van zuidelijke spinnen zoals deze soort.
Wespenspin
De Wespenspin Argiope bruennichi, ook Tijgerspin genoemd, is een zeldzame warmteminnende spinnensoort, die in Vlaanderen een opmars kent. Het web bevindt zich meestal tussen langere grassen en dichtbij de grond in uiteenlopende biotopen.
De meeste waarnemingen van deze spin gebeurden tot nu toe in graslanden, zowel op droge als vochtige tot zelfs natte plaatsen. Meestal gaat het wel om voedselarme en kruidenrijke graslanden, soms ook om verruigde graslanden of ruigtes. In Limburg wordt deze soort vooral op heide en schrale graslanden gevonden. Zandgrond en kalkrijke grond warmen snel op, hetgeen voor deze thermofiele soort belangrijk is. Er is daar ook een ruim aanbod aan prooidieren zoals sprinkhanen, zweefvliegen en bijen.
De soort is te vinden van juli tot oktober. De grootste aantallen worden tijdens de voortplantingsperiode aangetroffen. Het vrouwtje legt in het najaar eitjes en maakt erg grote kogelvormige eicocons ter bescherming. De jonge spinnetjes blijven tot in mei-
Natuurontwikkeling langs de rivieren en de vergrassing van heide en hoogveen werken haar toename in de hand.
De grote mobiliteit van de jonge Wespenspinnetjes gepaard gaande met het warmere klimaat (dus geschikte leefomstandigheden) hebben ertoe geleid dat de soort bij ons toeneemt. Meer in het bijzonder zijn warme augustusmaanden (voortplanting), zachte winters (overleving juvenielen) en droge meimaanden met zuidelijke winden zodat de kleine spinnetjes zich over grote afstand kunnen verplaatsen, belangrijk. Een Wespenspin-
Verdringing of achteruitgang van inheemse soorten door deze exoot zijn nog niet aangetoond.
Witrugzakspin
De Witrugzakspin Clubiona leucaspis werd in Vlaanderen voor het eerst aangetroffen in 2005 (Antwerpen). Het is een Zuid-
Deze spin zal meestal voorkomen op boomstammen op zandige terreinen. Men gaat ervan uit dat deze spin reeds tamelijk verspreid voorkomt in Vlaanderen.
Veerdwergstekelpoot
De Veerdwergstekelpoot Maso gallicus kwam vóór de jaren 1990 alleen voor in moerasgebieden in Wallonië.
Sindsdien wordt deze soort meer en meer opgemerkt in natte, vooral ongemaaide, duinpannen in Vlaanderen.
Mogelijks als gevolg van de klimaatverandering heeft deze zuidelijke soort haar areaal noordwaarts uitgebreid. Dwergspinnen van dit geslacht hebben een goed ontwikkeld aëronautisch dispersievermogen.
Volwassen spinnen worden gezien van maart tot augustus.
-
Klimaatverandering en de natuur
-
Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:
-